Geweldig: er ligt een aanzet voor een wetsvoorstel, en eerlijk gezegd veel eerder dan ik had gedacht. Fijn dat er steeds meer aandacht komt voor ondernemers die vinden dat een maatschappelijk en commercieel doel juist goed te combineren is. In elk geval zou moeten zijn. De BVm klinkt als een prachtige erkenning van een vorm van ondernemen waarin aandeelhouderswaardevermeerdering niet meer het enig zaligmakende doel is dat alle middelen heiligt. Toch voel ik de behoefte enige kanttekeningen te maken bij de aanzet zoals hij er nu ligt.

Eigen ervaring

In 2012 heb ik de social enterprise Vanhulley opgericht. De keuze voor een BV leek me een logische: ik ben ondernemer, maar wel met een sociale missie. De pieken (veel pr-aandacht, gunfactor bij overheidsorganisaties, meepraten in de SER, pioniersfunctie, groei social impact) en de dalen (kwetsbaarheid in productie, personeel, financiën en commerciële omzet) hebben Vanhulley gebracht waar het nu staat; met aangepaste statuten nog steeds een BV, ingeschreven bij het register van de Code Sociale Ondernemingen, BCorporation.

Met behoud van gelijk speelveld

In de afgelopen jaren zie ik de aandacht voor deze vorm van ondernemen toenemen. En daarmee ook de worsteling over de definitie van wie en wat daar nou wel of niet onder valt. Een aparte status moet niet leiden tot een reservaat (“wij deugen en jij niet”), met de vaak gehoorde tegenwerping “Ben ik dan een a-sociale ondernemer?”. De aanzet die er nu ligt voelt als een officiële erkenning van deze vorm van ondernemen vanuit de politiek. En zou moeten leiden tot een bewustwording van het belang van maatschappelijke winst, en daartoe moeten uitnodigen in het streven van elke onderneming.

Ik struikel echter over de term “met behoud van gelijk speelveld”. Mijns inziens is die er nooit geweest, en als daar niets aan gedaan wordt, dan lost de BVm vorm niets op van de praktische problemen waar een sociaal ondernemer tegenaan loopt.

Wij willen als sociaal ondernemers een beweging in gang zetten waarin het oplossen van maatschappelijke problemen hand in hand gaan met ondernemerschap (lees risico nemen, winst maken, en een sterk geloof in marktwerking). Dat is ingewikkeld, omdat optimalisatie van productiviteit/efficiency/lokale werkgelegenheid vaak op gespannen voet staan met maximale (sociale) impact creëren. Dat leidt niet zelden tot -ten opzichte van ‘reguliere’ bedrijven- hogere prijzen voor de producten en diensten die sociaal ondernemers leveren. En dat voorkomt weer de schaalbaarheid, en kostenreductie door volume-vergroting.

Veel sociaal ondernemers nemen dan hun toevlucht tot het ‘gedrocht’ van een combinatie van een Stichting en een BV, waarbij ze hun sociale deel in de stichting zetten en de commerciële zaken in de BV. De Stichting maakt het mogelijk financiële voordelen te behalen, zoals aftrekbaarheid van kosten/donaties voor ‘afnemers’, vrijwilligers die van het UWV mogen meewerken, en belastingvoordelen of -vrijstelling bij de te hanteren tarieven.

Je mag ervan uitgaan dat wij als (sociaal) ondernemers allemaal in principe geloven in de kracht van de markt. Wij hebben een aanbod op een vraag. Maar als de combinatie met onze maatschappelijke missie ons op achterstand stelt ten opzichte van het reguliere bedrijfsleven (zie hierboven), dan is er geen sprake van een gelijk speelveld, en wordt de ongelijkheid in stand gehouden. De keuze van een ondernemer voor een BVm zou mijns inziens die ongelijkheid moeten rechttrekken. En dat kan, door deze vorm meteen te combineren met fiscale maatregelen om die achterstand te compenseren. Eventueel als tijdelijke maatregel, om de beweging te versnellen en het bewustzijn te vergroten. Tenminste: als de intentie is om deze ontwikkeling daadwerkelijk te versnellen. Juist de overheid heeft instrumenten om dit te stimuleren. Het tegenargument dat dat dit (te) politiek zou zijn, is mijns inziens niet houdbaar als we kijken naar vereisten voor het verkrijgen van een ANBI-status of een CBF-keurmerk. Als je in staat bent je (social/sustainable/maatschappelijke) impact te meten en te rapporteren en maximale transparantie biedt, dan zie ik geen probleem.

De BVm vorm zou er wat mij betreft toe moeten leiden dat je in de toekomst moet uitleggen waarom je nog een gewone BV bent (“doe je het echt alleen voor de vergroting van de aandeelhouderswaarde???”). Dat financiële winst en maatschappelijke winst een natuurlijke combinatie is. Dan pas ben je op weg naar echte verandering.

Jolijn Creutzberg, oprichter en eigenaar VanHulley