De wereldwijde race om transitiemineralen – koper, lithium, kobalt, nikkel en andere mineralen essentieel voor hernieuwbare energietechnologieën – versnelt. Nu we afstappen van fossiele brandstoffen, zal de vraag naar deze mineralen tegen 2040 verdrievoudigen. Maar achter de belofte van een energieschone toekomst schuilt een verontrustende realiteit: de winningspraktijken van fossiele brandstoffen herhalen zich, met onder meer ontbossing, watervervuiling, en arbeidsuitbuiting tot gevolg. Financiële instellingen moeten stoppen de ogen te sluiten voor schadelijke praktijken in de toeleveringsketens van hun klanten.

Uit een recente beoordeling door de Forests & Finance Coalition blijkt dat grote banken tussen 2016 en 2024 bijna een half biljoen dollar aan krediet hebben verstrekt aan mijnbedrijven in transitiemineralen, terwijl investeerders 289 miljard dollar aan obligaties en aandelen in hun portefeuille hadden. Uit de beleidsbeoordeling van de coalitie van 30 grote financiële instellingen bleek dat hun waarborgen op het gebied van milieu, maatschappij en bestuur gevaarlijk ontoereikend waren, met een gemiddelde score van slechts 22% voor de belangrijkste criteria.

Maar één tekortkoming springt eruit als bijzonder zorgwekkend: zelfs bij financiële instellingen met een iets strenger beleid gaan deze minimumnormen bijna nooit verder dan hun directe klanten. Leveranciers van die klanten blijven buiten schot.

Een kritieke blinde vlek

Stel je voor: een bank financiert een groot mijnbouwbedrijf en eist als minimumnorm dat het bedrijf de vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming (FPIC) verkrijgt van de inheemse gemeenschappen die door zijn activiteiten worden getroffen. Op papier lijkt dit verantwoord. Maar wat gebeurt er als datzelfde mijnbouwbedrijf grondstoffen betrekt van tientallen kleinere, upstream leveranciers die niet aan een dergelijke eis hoeven te voldoen? Het beleid van de bank wordt dan een papieren schild – het beschermt de reputatie van de instelling, maar laat gemeenschappen en ecosystemen blootgesteld aan de schade die het zegt te willen voorkomen.

Dit is geen hypothetisch probleem. Veel van ’s werelds grootste mijnbouwbedrijven zijn sterk afhankelijk van lokale leveranciers om hun smelterijen en raffinaderijen te bevoorraden. Hun overcapaciteit maakt hen afhankelijk van externe grondstoffen. Wanneer financiële instellingen hun klanten niet verplichten om dezelfde ESG-normen toe te passen op hún leveranciers, creëren ze een vacuüm in de verantwoordingsplicht. Misstanden blijven dan onopgemerkt.

De risico’s zijn reëel en materieel

De gevolgen van deze blinde vlek zijn ingrijpend, want zo komen toch mineralen die zijn gewonnen met dwangarbeid, kinderarbeid, ontbossing en milieuvernietiging terecht in de toeleveringsketens van bedrijven die worden gefinancierd door grote banken. En uiteindelijk dus ook in de ‘schone’ batterijen, zonnepanelen en windturbines.

Neem bijvoorbeeld de nikkelindustrie in Indonesië, waar door kolen aangedreven smelterijen hebben geleid tot wijdverbreide waterverontreiniging en gezondheidsproblemen in lokale gemeenschappen. De ernst van de schendingen van mensenrechten en arbeidsrechten in de Indonesische nikkeltoeleveringsketen is ook goed gedocumenteerd. Of neem de kobaltwinning in de Democratische Republiek Congo, waar meerdere onderzoeken onder meer het storten van giftig afval, kinderarbeid en arbeidsuitbuiting hebben vastgelegd in de keten van grote fabrikanten van elektrische voertuigen. In deze gevallen lopen bedrijven en hun financiers reputatie-, regelgevings- en juridische risico’s, maar hun beleid creëert geen prikkels voor leveranciers om verantwoord te werken.

De materiële risico’s zijn groter dan reputatieschade. Bedrijven worden geconfronteerd met mogelijke verstoringen van de toeleveringsketen, rechtszaken van getroffen gemeenschappen, sancties op grond van nieuwe wetgeving inzake zorgvuldigheid, en verlies van markttoegang omdat kopers verifieerbare normen eisen. Voor financiële instellingen vertaalt zich dit in kredietrisico’s, gestrande activa en toenemende druk van aandeelhouders en het maatschappelijk middenveld.

Het kader bestaat al

De OESO-richtlijnen voor zorgvuldigheidseisen stellen al lang dat bedrijven risico’s in hun hele toeleveringsketen moeten identificeren en aanpakken, en niet alleen binnen hun directe activiteiten. De Europese Unie heeft dit principe omgezet in bindende wetgeving via de richtlijn inzake zorgvuldigheidseisen voor duurzaam ondernemen (CSDDD), terwijl de EU-batterijverordening specifieke traceerbaarheids- en zorgvuldigheidseisen oplegt voor grondstoffen voor batterijen.

De koers is onmiskenbaar: uitgebreide, end-to-end verantwoordingsplicht wordt de wereldwijde norm. Tegelijkertijd dreigen recente politieke ontwikkelingen rondom het Omnibus-voorstel de CSDDD af te zwakken. Dit kan financiële instellingen blootstellen aan reputatierisico’s als er meldingen komen van schadelijke bedrijfspraktijken in de toeleveringsketens van hun klanten. Financiële instellingen moeten hun beleid afstemmen en de toepassing van hun ESG-normen uitbreiden naar de leveranciers van hun klanten.

De noodzaak van traceerbaarheid: van mijn tot markt

Het uitbreiden van ESG-normen naar leveranciers heeft geen zin zonder traceerbaarheid. Financiële instellingen moeten van hun klanten eisen dat zij de herkomst van hun mineralen kennen en openbaar maken. Robuuste systemen voor transparantie in de toeleveringsketen moeten worden geïmplementeerd, zodat materialen van de mijn tot aan de markt kunnen worden gevolgd, met onafhankelijke verificatie door derden.

Traceerbaarheid gaat ook over verantwoordelijkheid. Wanneer bedrijven kunnen aantonen dat hun toeleveringsketens schoon zijn, beschermen ze hun sociale licentie om te opereren. Wanneer ze dat niet kunnen, moeten ze de gevolgen onder ogen zien. Financiële instellingen moeten transparantie in de toeleveringsketen tot een voorwaarde voor financiering maken en duidelijke protocollen voor niet-naleving opstellen. Zoals tijdgebonden engagementplannen en uiteindelijk desinvestering voor bedrijven die niet aan de normen voldoen.

Toegang tot rechtsmiddelen voor iedereen

Ten slotte hebben klachtenmechanismen weinig zin als ze alleen dienen als klokkenluiderskanalen die niet gericht zijn op de getroffen gemeenschappen. Een degelijk klachtenmechanisme moet worden ondersteund door een kader dat het proces voor het beheer en de afhandeling van klachten definieert. Als een klant van een financiële instelling samenwerkt met een leverancier met schadelijke mijnbouwactiviteiten, moeten de getroffen gemeenschappen terecht kunnen bij de eigen klachtenkanalen van de financiële instelling.

Momenteel bieden de meeste financiële instellingen dat niet. Uit de beoordeling van de Forests & Finance Coalition bleek dat 60 % van de instellingen helemaal geen klachtenmechanisme had en dat de instellingen die dat wel hadden, zelden voldeden aan de internationale normen. Dit betekent een fundamentele schending van de VN-richtlijnen inzake bedrijfsleven en mensenrechten, die een effectieve remedie vereisen voor iedereen die schade ondervindt van bedrijfsactiviteiten.

Tijd om de kloof te dichten

De energietransitie zal niet rechtvaardig zijn als deze gebaseerd is op uitbuiting en milieuvernietiging. Financiële instellingen kunnen niet op geloofwaardige wijze beweren dat zij duurzame mijnbouw ondersteunen, terwijl zij een oogje dichtknijpen voor foute praktijken stroomopwaarts in de keten.

De oplossing is duidelijk: ESG-beleid moet niet alleen van toepassing zijn op directe klanten, maar op hun hele toeleveringsketen. Gefinancierde bedrijven moeten worden verplicht om:

  • Alle minimale ESG-normen – waaronder FPIC, arbeidsbescherming, milieubescherming en anticorruptiemaatregelen – uit te breiden naar hun leveranciers;
  • Transparante, verifieerbare traceerbaarheidssystemen te implementeren in hun hele toeleveringsketen voor mineralen;
  • Zich aan te passen aan erkende kaders en de implementatie onafhankelijk te verifiëren;
  • Klachtenmechanismen op te zetten die toegankelijk zijn voor alle betrokken gemeenschappen, inclusief die welke schade ondervinden van de activiteiten van leveranciers; en
  • Duidelijke consequenties onder ogen te zien, waaronder beëindiging van de financiering, bij niet-naleving.

De huidige aanpak – waarbij alleen toezicht wordt gehouden op het bedrijf aan het einde van de financieringsketen – is geen due diligence, maar opzettelijke blindheid. Nu de wereld in hoog tempo overschakelt op hernieuwbare energie, moeten financiële instellingen ervoor zorgen dat de mineralen die deze transitie mogelijk maken, worden gewonnen met waardigheid, rechtvaardigheid en respect voor zowel mens als planeet. Als dat niet gebeurt, bestaat het risico dat de ene crisis in de mijnbouw wordt vervangen door een andere.

Chithira Rajeevan (beleidsonderzoeker) en Ward Warmerdam (senior financieel onderzoeker) van Profundo