De medewerkers van PHI Factory (spreek uit als fi) bewegen zich bij voorkeur per fiets en trein. Oprichter Yvette Watson geeft het goede voorbeeld, ons gesprek begint net op het moment dat ze van de ene duurzame mobiliteit overstapt op de andere. Aan dynamiek geen gebrek bij deze jonge onderneming die in enkele jaren tijd is gegroeid van twee naar tweeëntwintig medewerkers. Hun gezamenlijke drive: ondernemingen, overheden en maatschappelijke organisaties helpen verduurzamen – gebiedsontwikkelaar AM is er een van. Met als stip op de horizon klimaatpositieve gebiedsontwikkeling. Hoe ziet de route naar een dergelijke ambitieuze doelstelling eruit? Yvette Watson neemt ons mee op reis.

Hoe typeer je de start van PHI Factory, waarom besloten jullie een bureau op te richten op het gebied van een circulaire en inclusieve economie?

‘Mijn partner Geerke Versteeg en ik werden eind 2016 gekoppeld; een voormalige werkgever stelde ons aan elkaar voor. En op slag was er vuurwerk. We bleken over heel veel zaken hetzelfde te denken en stelden elkaar al direct bij het eerste gesprek de vraag: zullen we samen een bedrijf beginnen? Daarbij hielp uiteraard dat we beiden uit de wereld van Facility Management afkomstig waren. We hadden beiden al heel wat duurzame projecten aan de kant van de bedrijfsvoering van organisaties op onze naam staan. Bij onze duurzame bouw- en vastgoedprojecten kijken wij vooral naar het perspectief van de eindgebruiker en de toegevoegde waarde die gebouwen en gebieden kunnen leveren.

Hoe zou je PHI Factory karakteriseren, wat onderscheidt jullie in de markt – met een veelheid aan concurrerende bureaus?

‘Ik denk onze super-praktische insteek: wat gaan we nú doen om duurzaamheid daadwerkelijk te realiseren. Verwacht van ons dus geen dikke rapporten. Dat geven we invulling op allerlei manieren. Van concrete projecten en experimenten met start- en scale-ups tot en met het vormgeven van samenwerkingen en het maken van circulaire businessmodellen. De nadruk ligt dus heel erg op het doen. Een tweede belangrijk kenmerk van PHI Factory is dat we een eigen rekengroep in het bureau hebben; waar we de milieu impact van de projecten en alternatieve oplossingen doorrekenen, LCA’s en materiaalstromenanalyses maken. Zij helpen onze opdrachtgevers om data-gedreven de beste keuzes te maken, in een afweging van energiebesparing, milieu impact van de materialen en de total cost of ownership. We zien dat data in deze fase van de transitie naar een circulaire economie steeds belangrijker wordt en daarmee het meetbaar maken van de effecten van onze duurzaamheidsmaatregelen. Onze rekenaars werken onder meer met de eigen tools die we hebben ontwikkeld zoals de PHI Impact Calculator; een instrument dat aan de hand van een nulmeting inzicht geeft in CO2-uitstoot, milieu-impact en grondstofstromen. En ons USP drie: dat gaat weer terug op onze kennis van de eindgebruiker. Met name de rol van bewustwording en gedrag: hoe krijgen we de eindgebruikers mee?’

Daarbij stralen jullie in de uitingen van PHI Factory vooral ook veel plezier en gedrevenheid uit.

‘We proberen alles vanuit plezier te benaderen. Op die manier komen veel meer mensen in beweging, is onze ervaring. Niet voor niets is “share the fun” een van onze motto’s. Bij plezier ontstaat er bijvoorbeeld meer ruimte om te experimenteren. Opdrachtgevers noemen en roemen ook vaak ons “aanstekelijk enthousiasme”. Het hele milieuvraagstuk is al zo complex en overweldigend, een beetje lichtheid in de aanpak helpt dan zeker. We hebben bijvoorbeeld een keer voor een klant een circulaire escape room gebouwd, waar de teams van de organisatie moesten ontsnappen aan klimaatverandering. Dat werkte heel goed.

Waarbij ikzelf de laatste tijd ook wel weer relativeer. Zeker, ik ben ondernemer en superpositief ingesteld, ik zie overal kansen. Maar in dat optimisme kan ook een gevaar schuilen. Zo van: “De techniek lost het straks allemaal op, we hoeven nu nog niet in te grijpen”. In die zin kan het ook geen kwaad om realisme in onze benadering op te nemen, ook daarvan kan manifestatiekracht uitgaan. Kracht die nodig is om daadwerkelijk de systeemverandering te realiseren.’

Met AM als een van jullie partners komen jullie in de wereld van de gebiedsontwikkeling terecht. Hoe kan dat vak bijdragen aan een circulaire economie?

‘Ik denk heel substantieel. De bouw verbruikt enorm veel grondstoffen en zorgt voor een forse CO2-uitstoot. De invloedssfeer van partijen in de bouw is daarmee enorm. Waarbij AM als gebiedsontwikkelaar ook aan de knoppen zit voor de kwaliteit van het gebied als geheel. Dan gaat het om de gebouwen, de inrichting en uiteindelijk om de toegevoegde waarde voor de samenleving, voor de mensen. Hoe kunnen we dat met elkaar maximaliseren? Zodat de eindgebruiker van een gebied zich eigenaar voelt van de gekozen duurzaamheidsoplossingen? Ook de voorzieningen in een gebied spelen daarbij een belangrijke rol – van deelauto’s tot en met voedseltuinen.’

Welke vraagstelling heeft AM aan jullie voorgelegd?

‘AM heeft ons gevraagd bij te dragen aan het naar de praktijk brengen en meetbaar maken van hun ambitie voor klimaatpositieve gebiedsontwikkeling. Op die drie genoemde schaalniveaus: gebouw, gebied en gebruik. Een ambitieuze doelstelling: opereren als gebiedsontwikkelaar in balans met het ecosysteem van de aarde. We hebben de afgelopen tijd met elkaar gewerkt aan het raamwerk met meetbare doelstellingen en richtlijnen. Vervolgstap is om de komende tijd een pilotproject van AM bij de kop te pakken en langs die ambities te leggen. Daar komen allerlei interessante vragen uit voort, zoals: hoe bedden we dit in, binnen de organisatie? Wat hebben gebiedsontwikkelaars nodig om deze strategie handen en voeten te geven? Waar zit de benodigde kennis?’

Tot slot: heb je een referentieproject waarvan je zegt, dat inspireert mijzelf in deze zoektocht?

‘Ik heb vanuit de opdrachtgevende kant meegewerkt aan de ontwikkeling van het Multifunctionele Onderwijsgebouw van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ontworpen door architect Paul de Ruiter en gerealiseerd door BAM Bouw en Techniek, met een klimaatinstallatie dat niet mechanisch is aangestuurd maar ontworpen is op basis van natuurlijke krachten en dus bouwkundig vormgegeven. Dit slimme integrale ontwerpprincipe reduceert meer dat 50% van de oorspronkelijke energiebehoefte van het gebouw. Zeer indrukwekkend. Alle partijen hebben zich hard gemaakt om van deze innovatie een succes te maken. Natuurlijk zijn er risico’s. Maar als we echt een systeemverandering willen bereiken, dan is het belangrijk dat we ruimte geven voor dergelijke innovaties. Dat betekent dat zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer heel krachtig overtuigd moeten zijn dat het er moet komen, dat alleen de continue vraag en samenwerking hem zit op het hoe. Deze manier van integraal ontwerpen maakt het mogelijk om de materialentransitie en de energietransitie te verbinden. Het stelt ons in staat om de grenzen tussen disciplines te overstijgen: een geweldige basis voor de toekomst.’

Dit interview is eerder gepubliceerd op de website van AM