Waar willen we naar toe met het landbouw- en voedselsysteem in Nederland? Voor een succesvolle transitie naar een beter systeem moeten we eerst met z’n allen die vraag beantwoorden. Want zonder een gemeenschappelijk doel blijven partijen strijden over elk middel, zonder echt vooruitgang te boeken. Zodra er een gedeelde ambitie is, kunnen overheden en marktpartijen allerlei maatregelen nemen, zodat de ontwikkeling in de juiste richting meer vaart krijgt.

Verwacht van Lucas Simons (founder NewForesight) geen inhoudelijke statements over hoe de Nederlandse landbouw er in 2040 uit moet zien. Hij heeft daar wel ideeën over, maar beperkt zich liever tot waar hij de meeste kennis over heeft: de vraag hoe een transitie – dus ook die in de landbouw en voedselsector – zich het beste kan voltrekken; met de meeste kans op succes. Dat is het werkterrein van zijn adviesbureau NewForesight, dat bedrijven en overheden adviseert over transities in het kader van verduurzaming.

Transmissie

In het model voor succesvolle transities dat hij samen met Nyenrode Business Universiteit en het Copernicus Instituut ontwikkelde, staat het begrip ‘transmissie’ centraal. Daarmee bedoelt Simons dat het niet alleen gaat om de juiste particuliere initiatieven, acties van bedrijven of overheidsmaatregelen, maar nog meer om de afstemming ervan op elkaar: de juiste timing en volgorde. Zo kunnen markt en overheid elkaar stimuleren in elke fase van de transitie.

Vier vragen

Bij complexe duurzaamheidsvraagstukken is het zaak om eerst vier eenvoudige vragen te beantwoorden, zo leerde Simons onder andere in zijn eerdere werk in de internationale handel in tropische landbouwproducten zoals koffie, cacao, thee, katoen en palmolie. De antwoorden op de vier vragen geven inzicht in waarom veel zaken nog niet duurzaam zijn en hoe de transitie naar een betere situatie gestalte kan krijgen.

Vraag 1: Waarom is de markt niet duurzaam?

In elke transitie zie je dat verschillende partijen elkaar de schuld geven, bijvoorbeeld door te zeggen ‘de boeren hebben het gedaan’. Maar bijna altijd zijn alle betrokken partijen (marktpartijen, overheden, banken, kennisinstellingen) medeverantwoordelijk. “De juiste vraag voor de Nederlandse landbouw is wat mij betreft: Waar willen we op concurreren? Op efficiency, volume en de laagste prijs? Of op kwaliteit en duurzaamheid?” In Nederland is voedsel relatief goedkoop en veel van de productie is voor de export, waar we tegen wereldmarktprijzen concurreren. In Simons’ visie leidt die concurrentie op prijs tot voortdurende schaalvergroting en intensivering in de landbouw. “Het streven is om de kostprijs zo laag mogelijk te maken, waarbij kosten van bijvoorbeeld milieuvervuiling vaak niet worden meegerekend.”

Vraag 2: Wat hebben we tot nu toe gestimuleerd?

In de afgelopen decennia is er eenzijdig gewerkt naar hoge productie en lage kosten, onder andere door risico’s en (verborgen) kosten elders neer te leggen. Dit betreft bijvoorbeeld het beleid van de EU en van Nederland waar het gaat om de opleiding van boeren, welke vergunningen worden verleend, welke ontwikkelingen worden gestimuleerd, welke infrastructuur beschikbaar is, welke fiscale spelregels er gelden, wat er wordt gesubsidieerd en wanneer je wel of geen lening van banken krijgt. “Je ziet het ook bij de premies per hectare; hoe meer land je hebt, hoe meer subsidie. Ik denk dat je zonder overdrijven kunt stellen dat vrijwel het gehele beleid de afgelopen decennia eenzijdig was gericht op schaalvergroting en intensivering van landbouw en voedselproductie”, concludeert Simons.

Vraag 3: Wie heeft er last van?

Het systeem heeft lange tijd goed gewerkt. Althans, voor de partijen die ervan weten te profiteren. Maar er zijn ook verliezers, die in het spel der marktkrachten vrijwel geen stem hebben. Zoals boeren in ontwikkelingslanden. En de natuur heeft lange tijd geen stem gehad, waardoor nu de draagkracht van de planeet fors wordt overschreden. Hierdoor gaan vooral toekomstige generaties er last van krijgen, analyseert Simons. Maar ook betrokken partijen zelf, zoals Europese boeren die ervaren dat ze vastzitten in een systeem waarin ze geen redelijk inkomen kunnen halen. Maar de negatieve feedback van het systeem raakt op korte termijn niet degene die baat hebben bij het systeem.

Vraag 4: Kan het duurzamer, hoe maken we dat aantrekkelijk?

Om mensen duurzamere keuzes te laten maken, moeten er alternatieven voor het gangbare beschikbaar zijn. Die zijn er vaak wel, maar zijn dan niet aantrekkelijk. Ze zijn duurder, brengen meer onzekerheid met zich mee, de vraag is er nog niet, het gaat tegen de vergunningen in of het past niet in de subsidie-regels. Oftewel: de duurzame alternatieven moeten opboksen tegen de marktmacht van traditionele aanbieders, terwijl ze in de opstartfase ook te kampen hebben met schaalnadelen.

De combinatie van bovenstaande vier factoren leidt tot een onduurzaam systeem. Zo’n situatie verandert niet vanzelf. Daarvoor zijn er teveel belangen opgebouwd die het huidige systeem overeind willen houden. Dat heeft ook te maken met het eigenbelang van politici en overheden. Het leidt ertoe dat de partijen – overheden, ondernemingen en NGO’s – steeds meer vast komen te zitten in een systeem waarbij ze elkaar bevechten.

Waarmee Simons bedoelt dat je niet moet blijven zoeken naar de schuldige, maar jezelf de vraag moet stellen wat je kunt bijdragen aan een beter systeem. Dit is de beste manier, omdat de traditionele rol van de overheid die optreedt als marktmeester niet meer werkt, zo ziet Simons. “Het vertrouwen in de overheid die met duidelijke voorschriften verduurzaming afdwingt, is er niet meer.” 

Hoe dan wel?

Tot zover de onaantrekkelijke actuele situatie. Hoe moet het wel? Simons laat plaatjes zien over hoe een transitie in zijn werk gaat. Bovenaan een rode lijn, die de bestaande situatie voorstelt. Daaronder een aantal groene lijntjes, die samen een steeds hoger niveau bereiken. En er ten slotte voor zorgen dat de rode lijn gaat dalen. “Zo’n plaatje laat zien dat er geen simpele oplossing, geen ‘quick fix’ mogelijk is. Dus het huidige gesteggel over stikstof zal geen oplossing opleveren, want het gaat over een deelaspect, terwijl je het juist in samenhang moet benaderen.” 

Baby

De lijntjes laten zien dat het om een complex proces gaat, waarbij alle partijen steeds de juiste acties moeten ondernemen. Simons vergelijkt het met de groei van een mens. “Een baby verzorg je en ga je niet uitleggen dat bier en pizza ongezond zijn. Een puber accepteert geen verzorging, maar het is wel goed om hem of haar op de gevaren van ongezond voedsel te wijzen.” Dus in elke fase zijn er andere interventies en acties nodig. Zo zien we bij de transitie naar duurzame landbouw initiatieven ontstaan, zoals regeneratieve landbouw, minder vlees eten en nieuwe vormen van samenwerking tussen burgers en boeren. “Daarvan kun je niet ineens zeggen: dat is nu de norm. Het is immers nog te klein om voor voldoende voedsel voor iedereen te zorgen. Dus dat soort ontwikkelingen moet je koesteren, daar moet je voor zorgen als voor een baby; bijvoorbeeld met subsidies door de overheid.”

Op eigen benen

Maar er komt een moment dat zo’n initiatief, als het niet verdwijnt, op eigen benen moet gaan staan, zoals een kind. “Dan wordt het een business die zijn eigen broek kan ophouden. Dat is ook het moment om de traditionele aanpak meer beperkingen op te leggen. Er is immers een serieus alternatief voorhanden. Het betekent dat de rode lijn naar beneden gaat, bijvoorbeeld doordat vleesconsumptie zwaarder wordt belast. Zo kun je de initiatieven die bijdragen aan de ambitie voor de toekomst steeds op het juiste moment op de juiste manier stimuleren.”

Lapmiddelen

Als we de gang van zaken in de afgelopen jaren naast het ideaal-model van Simons leggen, is het beeld weinig hoopgevend. “Er wordt helemaal niet gekeken wie wat moet doen in welke fase. Eigenlijk wordt door een deel van het speelveld het echte probleem – de noodzaak tot ingrijpende verduurzaming – niet volledig erkend.” Dat leidt ertoe dat er voortdurend nieuwe lapmiddelen nodig zijn, die dan ook vrijwel structureel worden gesubsidieerd. Er is geen visie waar het wel heen moet, er wordt alleen gezegd wat niet meer mag en kan. En ondernemers die wel duurzaam zijn worden niet gestimuleerd.

Slechte film

De partijen die betrokken zijn bij de transitie van het Nederlandse landbouw- en voedselsysteem zitten in een patstelling. Over en weer worden verwijten gemaakt en schuldigen aangewezen. Kortom: de zaak zit vast en het wordt tijd dat alle betrokkenen erkennen dat ze elk voor zich medeverantwoordelijk zijn voor deze klem-situatie. “Ik kijk nu naar een slechte film over een slecht huwelijk”, aldus Simons. Hij adviseert om een voorbeeld te nemen aan andere sectoren zoals de bouw- of de energiesector. ”Daar gaan partijen actief met elkaar aan de slag om een ambitie voor Nederland in 2040 te formuleren. Dat gaat heus niet allemaal vanzelf, het kost moeite en pijn.” Iets dergelijks verdient ook de Nederlandse landbouw- en voedselsector, meent Simons. Hij roept betrokkenen op om allemaal te erkennen dat ze hebben bijgedragen aan de impasse. “Zeg sorry en ga om tafel met die partijen die wel willen veranderen. Dan praten we daarna over hoe we de noodzakelijke transitie met z’n allen vorm gaan geven en hoe we omgaan met partijen die niet mee willen of kunnen.”

Dit artikel is eerder gepubliceerd op de website van Transitie Coalitie Voedsel 

Lucas Simons, founder NewForesight