Recent aangenomen regelgeving moet bedrijven stimuleren de controle van mensenrechten te versterken en ervoor zorgen dat deze gebaseerd is op internationale richtlijnen van de VN en de OESO, stelt PwC’s ESG-expert Anna Bulzomi. Maar dat gaat verder dan het opstellen van mensenrechtenbeleid of een gedragscode voor leveranciers, en verder dan alleen erover rapporteren.

Voor mensenrechtenadvocaten en verantwoordelijke bedrijfsadviseurs zijn de afgelopen weken zeer bewogen geweest. Een van mijn klanten vertelde me dat ze zoveel verschillende regelgevende initiatieven volgde met betrekking tot het ‘zorgvuldig controleren’ (due diligence) van mensenrechten, dat ze zich echt afvroeg hoe haar bedrijf ooit in staat zou zijn om ze allemaal te implementeren en tegen welke kosten.

En let wel, haar bedrijf geeft veel om de rechten van werknemers, gemeenschappen en consumenten. Het streeft naar transparantie en naleving van ‘de geest van de wet’, of het nu gaat om een leefbaar loon, landrechten of het recht op privacy. Maar haar dilemma is echt, en ze is zeker niet de enige klant die deze zeer praktische vraag stelt.

Bedrijven die actief zijn in meerdere rechtsgebieden steunen op wereldwijde waardeketens en een uitgebreid netwerk van leveranciers en zakelijke relaties. Ze vragen zich vaak af welke no regret-maatregelen ze vandaag kunnen nemen om te besparen op kosten voor rechtszaken, naleving van regels en reputatie in de toekomst.

Begin met de UNGP’s en de OESO-richtlijnen

Mijn advies is te beginnen met de implementatie van:

  • de principes van de Verenigde Naties voor mensenrechten en ondernemen, de zogeheten UNGP’s (UN Guiding Principles on Business and Human Rights), en
  • de richtlijnen van de OESO voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (OECD Guidelines for Multinational Enterprises on Responsible Business Conduct).

Dit zijn de onderliggende normen voor veel van de recent aangenomen regelgeving. Ze bieden een gemeenschappelijke taal en een gedeeld fundament waarop elk bedrijf verder kan bouwen, rekening houdend met aanvullende (sector- of land)regelgeving, het risicoprofiel van hun producten en diensten en individuele ambities.

Maatwerk zal altijd nodig zijn, maar door het ontwerpen en implementeren van een robuust duediligenceproces dat voldoet aan de eisen van de UNGP’s en de OESO-richtlijnen hebben bedrijven een goede basis om hun bedrijf toekomstbestendig te maken. Belangrijker nog, ze kunnen echte verandering teweegbrengen in de manier waarop ze mensen en hun rechten beïnvloeden. Door het identificeren en prioriteren van risico’s voor mensen, het voorkomen of verminderen van negatieve gevolgen en het volgen van de effectiviteit van het due diligence-proces om het voortdurend te verbeteren.

Mensenrechtenbeleid bouwt voort op een gedeelde basis

Van financiële producten tot AI-systemen: mensenrechten staan al lange tijd op de EU-agenda
De toekomst van duurzaam zakendoen in de EU omvat meer dan alleen milieukwesties en heeft mensenrechten prominent op de agenda. De richting was al duidelijk in de allereerste golf van regelgeving voor duurzame financiering. De EU-taxonomie omvat ‘minimumgaranties’ om ervoor te zorgen dat bedrijven die duurzame activiteiten uitvoeren, dit doen met respect voor de mensenrechten.

De Verordening inzake duurzaamheidsgerelateerde informatieverstrekking (SFDR) vereist dat bedrijven rekening houden met een lijst van ‘belangrijkste ongunstigste effecten’ op sociaal en mensenrechtengebied, zowel op entiteits- als op productniveau. Onder de Europese richtlijn voor de rapportage van niet-financiële informatie (CSRD) beginnen bedrijven te rapporteren over een breed scala aan duurzaamheidskwesties, waaronder hun aanpak van due diligence op het gebied van mensenrechten.

Al deze regelgeving verwijst (in)direct naar de gedragsnormen in de UNGP’s en de OESO-richtlijnen – nog een reden voor mijn no regret-advies. De inhoudelijke aspecten die bedrijven moeten aanpakken, zijn onder meer gedefinieerd in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de ILO-conventies.

Bovendien benadrukken verschillende specifieke wetgevingsinitiatieven buiten de duurzame financiële sector het belang van mensenrechten. Twee recente voorbeelden:

  • De EU-ontbossingsverordening (EUDR), die sinds juni 2023 van kracht is, vereist dat producten die onder de verordening vallen, worden geproduceerd met respect voor de mensenrechten die worden beschermd onder internationaal recht en het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming zoals uiteengezet in de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de rechten van inheemse volkeren.
  • De EU AI-wet (waarvan verwacht wordt dat de EU-Raad deze zal goedkeuren na de zogenoemde corrigendumprocedure) introduceert een op risico gebaseerde benadering en wijst op ‘AI-systemen met een hoog risico’ op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, essentiële openbare en particuliere diensten (bijvoorbeeld gezondheidszorg, bankwezen), rechtshandhaving, migratie- en grensbeheer, justitie en democratische processen. Allemaal gebieden die betrekking hebben op fundamentele burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten.

Het verhogen van de norm via CSDDD en de EU-verordening inzake gedwongen arbeid

De UNGP’s en de OESO-richtlijnen zijn ook belangrijk in twee zeer recente ontwikkelingen die het regelgevingslandschap rond mensenrechten verder zullen vormgeven.

Na eindeloze onderhandelingsrondes heeft de EU-Raad de Richtlijn betreffende maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen (CSDDD) goedgekeurd. Het dossier staat nu op de agenda voor de plenaire stemming van het Europees Parlement eind april. Ondanks de verzwakte reikwijdte en dekking van de uiteindelijke tekst is de kern van de richtlijn intact gebleven. CSDDD is een ambitieuze wet die de potentie heeft het momenteel gefragmenteerde regelgevingslandschap in de EU te harmoniseren.

Terwijl alle ogen gericht waren op het CSDDD-dossier boekte een andere baanbrekende verordening aanzienlijke vooruitgang. De EU-Raad en het Europees Parlement hebben een voorlopige overeenkomst bereikt over de EU-verordening inzake gedwongen arbeid (EU Forced Labour Regulation). De ontwerpwet zou de EU-Commissie en de lidstaten verplichten om producten die worden geïmporteerd of in de EU worden gemaakt te onderzoeken als er een risico bestaat dat ze zijn gemaakt met behulp van gedwongen arbeid.

De EU-Commissie is ook belast met het creëren van een database met verifieerbare en actuele informatie over dergelijke risico’s. De implicaties en sancties zijn verstrekkend, met mogelijke verboden, terugtrekkingen of verwijdering van product(en) die met behulp van gedwongen arbeid zijn gemaakt.

Kortom, de implementatieweg kan weliswaar lang en complex lijken, het vertrekpunt wordt steeds duidelijker met elke nieuwe aangenomen wet. In een volgende blog ga ik gedetailleerder in op handvatten om een robuust proces voor controle van mensenrechten in te richten.

Anna Bulzomi, Senior Manager, PwC Netherlands