Maatregelen om de melkveehouderij en akkerbouw te verduurzamen, hebben grote financiële gevolgen voor bedrijven in deze sectoren. Met die maatregelen kunnen deze bedrijven weliswaar een grote bijdrage leveren aan verduurzaming, maar dit gaat ten koste van hun inkomen. Om berekende inkomensverliezen te verkleinen en de continuïteit van bedrijven te waarborgen, is hulp van de overheid noodzakelijk. Tot deze conclusie leiden de resultaten uit de studie Uitwerking bedrijfstypen duurzame landbouw voor de melkveehouderij en akkerbouw, uitgevoerd door Wageningen Economic Research (WecR).

Boeren moeten een flinke bijdragen leveren aan de verduurzaming van de landbouw. Voorwaarde om deze transitie te laten slagen is dat er voor boeren ‘verdienvermogen’ overblijft, zoals aangegeven in de brief van minister Adema aan de Tweede Kamer: ‘Toekomst van de landbouw’ (25 november 2022). Uitgangspunt is dat boeren voldoende economisch perspectief moeten hebben om hun bedrijf duurzaam en levensvatbaar uit te oefenen. Het moet ook duidelijk zijn welke bijdrage de overheid moet leveren om de transitie te faciliteren en boeren economisch perspectief te kunnen bieden.

Studie richt zich op melkveehouderij en akkerbouw

In deze studie zijn verduurzamingsopgaven, mogelijke bijdragen van landbouwbedrijven en de economische impact in samenhang onderzocht. Om de effecten van verduurzaming zichtbaar te maken, hebben de onderzoekers eerst een aantal standaardbedrijfstypen uitgewerkt voor twee sectoren: de melkveehouderij en de akkerbouw. De gebruikte standaardbedrijven staan model voor typische melkveehouderij- en akkerbouwbedrijven in Nederland en zijn gebaseerd op de bedrijfsgegevens die van individuele bedrijven zijn vastgelegd in het Bedrijveninformatienet (BIN) van WEcR. De uitgangssituatie van de standaardbedrijfstypen en de effecten van de maatregelen zijn doorgerekend met het model FARMDYN, een model dat rekening houdt met aanpassingen in het gedrag van boeren en dat ook in Duitsland is ingezet voor duurzaamheidsanalyses. Daarbij is er rekening mee gehouden dat bedrijven diverse ontwikkel- en omschakelpaden kunnen volgen.

Verplichte en aanvullende maatregelen

In samenwerking met het ministerie van LNV, het Interprovinciaal Overleg, LTO, het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en Stichting Natuur & Milieu, sectordeskundigen en andere stakeholders heeft WEcR voor een groot aantal maatregelen de economische en milieueffecten in kaart gebracht. Deels gaat het om wettelijk verplichte maatregelen. Een voorbeeld is de afschaffing van de derogatieregeling, waardoor melkveehouders minder dierlijke mest op eigen gronden mag uitrijden. Een ander voorbeeld is de verplichting voor akkerbouwers om vanggewassen te zaaien na het hoofdgewas, om te voorkomen dat meststoffen via het grondwater wegspoelen. Naast deze wettelijk verplichte maatregelen is het effect van mogelijke maatregelpakketten becijferd. Deze pakketten zijn door LNV in overleg met stakeholders opgesteld en gebaseerd op een groslijst van maatregelen die bijdragen aan de meervoudige milieu- en natuuropgaven van het NPLG. Denk bijvoorbeeld aan het verhogen van het oppervlaktepeil in veenweidegebieden, het aanleggen van houtwallen en bomensingels, het toepassen van bufferstroken naast sloten, meer weidegang en emissiearme stallen.

In de studie zijn de effecten van de maatregelen per bedrijfstype vergeleken met het gemiddelde inkomen uit normale bedrijfsvoering. Dit is het gemiddelde inkomen over het jaar 2021, berekend in het BIN. Het gaat nadrukkelijk om voorbeelden van standaardbedrijfstypen en niet om het doorrekenen van bedrijfsplannen van individuele ondernemers. De vastgestelde maatregelen die in de berekening zijn meegenomen, komen uit het 7de Actieprogramma Nitraatrichtlijn, de derogatiebeschikking en het Nationaal Strategisch Plan van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB-NSP) dat op 1 januari 2023 is ingegaan.

Flinke emissiereductie, maar forse inkomensverliezen

Uit de studie blijkt dat de verplichte en aanvullende maatregelen leiden tot substantiële emissiereducties. Tegelijkertijd hebben ze zeer negatieve financiële gevolgen. Zo variëren de verwachte inkomensverliezen in de melkveehouderij van 28% tot 201% vergeleken met het huidige inkomen. In de akkerbouw gaat het om een daling tussen de 10% en 63%. De cijfers laten zien de continuïteit van een flink aantal bedrijven ernstig wordt bedreigd als de doorgerekende maatregelen zonder hulp van de overheid worden ingevoerd.

Instrumenten voor economisch perspectief

Welke instrumenten kan de overheid inzetten om melkveehouderijbedrijven en akkerbouwbedrijven economisch perspectief te bieden in de transitie naar een duurzame landbouw? Vijf groepen instrumenten zijn dan van belang:

  • marktinstrumenten (zoals een meerprijs voor duurzame producten)
  • subsidiëring van niet-productieve investeringen (zoals een subsidie voor duurzaam veevoer)
  • betaling voor ecosysteemdiensten (zoals een vergoeding voor extensivering in veenweidegebieden om verdroging tegen te gaan)
  • afwaardering van grond (bijvoorbeeld door waarde of de pacht te verlagen)
  • overige instrumenten (zoals een borgstelling voor MKB-landbouwkredieten).

Combinatie van instrumenten heeft het meeste effect

Uit de verkenning komt ook naar voren dat vooral een combinatie van stimulerende instrumenten economisch perspectief biedt. De inkomensverliezen die in de studie worden getoond, bestaan uit verschillende onderdelen. Het vraagt een politieke afweging om te beslissen welk deel van het inkomensverlies wordt gecompenseerd. De keuzes die daarin worden gemaakt, hebben uiteraard gevolgen voor het overheidsbudget. Dit aspect is niet in de studie meegenomen.