Onderhandelaars van de Raad en het Europees Parlement hebben vandaag een voorlopig politiek akkoord bereikt over een verordening tot vaststelling van het eerste EU-certificeringskader voor koolstofverwijdering. Het vrijwillige kader is bedoeld om de ontplooiing van hoogwaardige activiteiten op het gebied van koolstofverwijdering en bodememissiereductie in de EU te vergemakkelijken en te versnellen.

Zodra de verordening in werking is getreden, zal zij de eerste stap zijn op weg naar de invoering van een alomvattend kader voor koolstofverwijdering en bodememissiereductie in de EU-wetgeving en bijdragen aan de ambitieuze doelstelling van de EU om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn, zoals uiteengezet in de Europese klimaatwetgeving.

De vandaag bereikte overeenkomst is voorlopig, in afwachting van de formele goedkeuring door beide instellingen.

Belangrijkste elementen van de overeenkomst

Toepassingsgebied van de verordening

De overeenkomst breidt het toepassingsgebied van de verordening uit tot emissiereducties in de bodem en handhaaft een open definitie van koolstofverwijdering, in overeenstemming met de definitie die wordt gebruikt door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van de VN. Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen de volgende koolstofverwijderings- en emissiereductieactiviteiten en vier overeenkomstige typen eenheden:

  • permanente koolstofverwijdering (opslag van atmosferische of biogene koolstof gedurende meerdere eeuwen)
  • tijdelijke koolstofopslag in duurzame producten (zoals constructie op basis van hout) met een duur van ten minste 35 jaar en die ter plaatse kan worden gemonitord gedurende de hele monitoringperiode
  • tijdelijke koolstofopslag door koolstoflandbouw (bv. herstel van bossen en bodem, wetlandbeheer, zeegrasweiden)
  • bodememissiereductie (door koolstoflandbouw) met inbegrip van koolstof- en lachgasreducties door bodembeheer en, voor zover dergelijke activiteiten globaal resulteren in een verbetering van de koolstofbalans van de bodem, wetlandbeheer, geen grondbewerking en cover crop-praktijken in combinatie met een verminderd gebruik van kunstmest, enz.

De laatste twee activiteiten moeten minstens vijf jaar duren om gecertificeerd te worden en mogen niet leiden tot de aankoop van land voor speculatieve doeleinden met negatieve gevolgen voor plattelandsgemeenschappen.

Tegen 2026 moet de Commissie een verslag opstellen over de haalbaarheid van het certificeren van activiteiten die leiden tot de vermindering van emissies die niet gerelateerd zijn aan de bodem (koolstof en lachgas). Het verslag zal worden gebaseerd op een proefcertificeringsmethode voor activiteiten die de landbouwemissies van darmgisting en mestbeheer verminderen.

Activiteiten die niet resulteren in koolstofverwijdering of vermindering van bodememissies, zoals vermeden ontbossing of projecten voor hernieuwbare energie, vallen niet onder het toepassingsgebied van de verordening. De medewetgevers zijn ook overeengekomen om verbeterde terugwinning van koolwaterstoffen uit te sluiten van de permanente koolstofverwijderingsactiviteiten en om expliciet te verduidelijken dat activiteiten en exploitanten in het mariene milieu onder het toepassingsgebied van de verordening vallen.

De nieuwe regels zijn van toepassing op activiteiten in de EU. Bij de herziening van de verordening moet de Commissie echter de mogelijkheid overwegen om geologische koolstofopslag toe te staan in naburige derde landen, op voorwaarde dat die landen zich aanpassen aan de milieu- en veiligheidsnormen van de EU.

Certificeringscriteria en -procedure

De voorlopige overeenkomst handhaaft de eis van het Commissievoorstel dat activiteiten voor koolstofverwijdering aan vier overkoepelende criteria moeten voldoen om te kunnen worden gecertificeerd: kwantificering, additionaliteit, opslag op lange termijn en duurzaamheid.

Op basis van deze criteria zal de Commissie, bijgestaan door een groep van deskundigen, op maat gemaakte certificeringsmethodologieën ontwikkelen voor verschillende types koolstofverwijderingsactiviteiten, teneinde een correcte, geharmoniseerde en kosteneffectieve toepassing van de koolstofverwijderingscriteria te garanderen. De medewetgevers hebben enkele wijzigingen aangebracht om preciezer te omschrijven op basis van welke criteria de methodologieën moeten worden ontwikkeld en hebben een lijst met indicaties opgenomen met betrekking tot de activiteiten die prioriteit moeten krijgen.

De medewetgevers zijn overeengekomen de belangrijkste elementen van het certificeringsproces in twee stappen en het vrijwillige karakter van de certificering te behouden, maar hebben de werking van het certificeringsproces verder verduidelijkt.

Wat duurzaamheid voor koolstoflandbouw betreft, hebben de medewetgevers aanwijzingen toegevoegd over hoe de duurzaamheidsdoelstellingen moeten worden opgevat en hebben ze opgenomen dat een koolstoflandbouwactiviteit altijd ten minste een nevenvoordeel voor de biodiversiteit moet opleveren (met inbegrip van bodemgezondheid en het voorkomen van bodemdegradatie).

Voor koolstoflandbouwactiviteiten biedt de voorlopige overeenkomst de lidstaten de mogelijkheid om landbouwers te adviseren over de aanvraagprocedure en synergieën mogelijk te maken tussen het identificatiesysteem van het GLB voor landbouwpercelen (LPIS) en de informatie die wordt gegenereerd door het certificeringsproces in dit kader.

Gebruik van eenheden

De voorlopige overeenkomst bevat regels voor de registratie en uitgifte van de eenheden (die overeenkomen met een ton gecertificeerd nettovoordeel dat wordt gegenereerd door een van de activiteiten voor koolstofverwijdering of bodem/landbouwemissiereductie) in de openbare registers en, wanneer ze zijn ontwikkeld, het EU-register.

De medewetgevers zijn overeengekomen om op te nemen dat de gecertificeerde eenheden alleen kunnen worden gebruikt voor de klimaatdoelstellingen en de nationaal vastgestelde bijdrage (NDC) van de EU en niet mogen bijdragen aan NDC’s van derde landen en internationale nalevingsregelingen. Deze regels, inclusief de bijbehorende aanpassingen, zullen in 2026 worden herzien.

Toezicht en aansprakelijkheid

De verordening bevat duidelijke monitoringverplichtingen en aansprakelijkheidsregels voor exploitanten. De onderhandelaars zijn overeengekomen een onderscheid te maken tussen de activiteitsperiode en de bewakingsperiode (die altijd ten minste de activiteitsperiode omvat) en hebben verduidelijkt dat exploitanten aansprakelijk zijn voor alle gevallen van omkering (d.w.z. het vrijkomen van CO2 terug in de atmosfeer) als gevolg van een koolstofverwijderingsactiviteit tijdens de bewakingsperiode.

In de overeenkomst wordt de Commissie opgeroepen om bij de ontwikkeling van de certificeringsmethodologieën duidelijke aansprakelijkheidsmechanismen op te nemen. De aansprakelijkheidsmechanismen moeten betrekking hebben op gevallen van omkering en de gevolgen van onvolledige of onderbroken monitoring en niet-naleving door de exploitanten tijdens de monitoringperiode. Ze kunnen collectieve buffers of rekeningen van koolstofverwijderingseenheden omvatten, en voorafgaande verzekeringsmechanismen.

EU-register

In de tekst waarover de medewetgevers het eens zijn geworden, wordt de Commissie opgeroepen om vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening een gemeenschappelijk en transparant elektronisch register voor de hele EU op te zetten om informatie over de certificering en de eenheden openbaar beschikbaar en toegankelijk te maken, met inbegrip van certificaten van overeenstemming en samenvattingen van certificeringsaudits. Tot dan moeten certificeringsregelingen in het kader voorzien in openbare registers op basis van geautomatiseerde en interoperabele systemen. De medewetgevers hebben ook regels ingevoerd voor de financiering van het EU-register, dat zal worden gefinancierd door jaarlijkse vaste gebruikersvergoedingen die in verhouding staan tot het gebruik van het register.

Volgende stappen

De voorlopige overeenkomst wordt nu ter goedkeuring voorgelegd aan de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad (Coreper) en aan de milieucommissie van het Parlement. Als de tekst wordt goedgekeurd, moet hij na revisie door juristen-vertalers formeel door beide instellingen worden aangenomen voordat hij in het Publicatieblad van de EU kan worden gepubliceerd en in werking kan treden.