Het ministerie van LNV vroeg onderzoekers van Wageningen University & Research wat regionaal zou moeten gebeuren om landelijke doelen voor waterkwaliteit, klimaat en stikstof in de landbouw te behalen. Uit die studie blijkt dat die landelijke doelen in theorie grotendeels haalbaar zijn, maar alleen met stevige – en voor boeren zéér impactvolle – maatregelenpakketten.

De studie geeft handvatten voor de gebiedsgerichte aanpak die provincies nu aan het uitvoeren zijn. Onderzoeker Edo Gies: “In ons land vind je allerlei verschillende soorten natuur en bodemsamenstelling en verschillende typen landbouw. Dat betekent dat elk gebied op verschillende manieren aan stikstof-, water- en klimaatdoelen kan bijdragen. Het veenweidegebied in Zuid-Holland en Friesland bijvoorbeeld kan een grote bijdrage leveren aan het bereiken van klimaatdoelen, bijvoorbeeld door daar de grondwaterstand te verhogen. Maar op de Veluwse zandgronden is daar veel minder van te verwachten. Daar is met name rond stikstof winst te behalen. Ons werk maakt dus inzichtelijk met welke maatregelen in welk gebied je de doelen kunt halen.”

Benodigde maatregelen

De onderzoekers verwachten dat er nog veel te bereiken is met maatregelen zoals bijvoorbeeld onbemeste bufferstroken tussen weilanden en sloten, voeradditieven, meer weidegang van koeien, meer rust- en vanggewassen en emissiearme staltechnieken.

“Toch komen we er niet met alleen innovaties en anders boeren. We zullen óók toe moeten naar een minder intensieve veehouderij in Nederland, bijvoorbeeld door minder dieren per hectare te gaan houden, piekbelasters die zich laten uitkopen, of door natuurlijk verloop.”, vertelt Gies. “Ik realiseer me heel goed dat links- of rechtsom de meeste door ons onderzochte maatregelen uiteindelijk effect hebben op het erf van de boer. Ik wil daar niet lichtvaardig over doen. Deze maatregelen vragen vergaande aanpassingen van boeren. We hebben hen dus hard nodig om tot een nieuwe, schonere vorm van landbouw in Nederland te komen.”

Niet alle doelen haalbaar

Opvallend is dat de onderzoeker verwacht dat met dit pakket aan maatregelen de doelen nog niet altijd helemaal gehaald worden. “Het halen van de fosfaatnormen in het oppervlaktewater is niet overal mogelijk, vanwege het vrijkomen en uitspoelen van fosfaat dat zich jarenlang heeft opgehoopt in de bodem. Ook voor koolstofopslag in minerale bodem en het verminderen van de CO2-uitstoot uit veenweidegronden zijn meer maatregelen nodig die ingrijpend kunnen zijn voor de agrarische bedrijfsvoering en landgebruik”, legt Gies uit.

Belangrijk om op te merken is dat het onderzoek zich alleen richtte op reductiedoelen voor de landbouw. Andere sectoren (zoals transport, industrie) zullen ook moeten bijdragen aan emissiereductie, maar die vielen niet onder deze onderzoeksopdracht. Lees het onderzoeksrapport hier.

Praktijknetwerk

Nog lopend onderzoek van WUR laat zien dat veel van de maatregelen in de boerenpraktijk in te voeren zijn, en dat er dus nog veel milieu-winst te behalen is. Gerard Migchels leidt het Netwerk Praktijkbedrijven, een groep van ruim 100 melkveehouders die samen bekijkt wat wél werkt: hoe kunnen we tegelijkertijd stikstof en het broeikasgas methaan reduceren? Migchels: “We kozen bewust voor een groep ‘gemiddelde’ boeren. Een representatieve club dus, verdeeld over heel Nederland. We hebben melkveehouders op klei-, veen- en zandgrond. Intensieve en extensieve boeren, veel of juist geen weidegang, gangbaar en biologisch, noem maar op. We zien vrijwel zonder uitzondering dat boeren er uiteindelijk in slagen om zowel stikstof als methaan te reduceren en daar soms zelfs geld aan over te houden.”

Dat gaat niet van vandaag op morgen, legt Migchels uit: “Ik wil niet bagatelliseren wat dit voor boeren betekent. Het vraagt om oerdegelijk vakmanschap; een heel nauwkeurige kijk op je bedrijf. Een precieze mineralenadministratie, scherp aan de wind zeilen als het gaat om het voer dat je dieren binnenkrijgen, het goed schoonhouden van je stalvloeren, meer weidegang, netjes de mest uitrijden op het juiste moment en de juiste hoeveelheid. Maar, daar krijg je wel iets voor terug: minder kosten voor krachtvoer, kunstmest en loonwerk.”