Wordt de armoede in de wereld ooit opgelost? Kristoffel Lieten (56) slaakt een diepe zucht. ‘Die vraag moet je eigenlijk aan jonge mensen stellen. Ik heb de kloof tussen arm en rijk de laatste 25 jaar slechts breder zien worden …’ Volgens de nieuwe hoogleraar Kinderarbeid aan de Universiteit van Amsterdam heeft dat te maken met waar de prioriteiten worden gelegd. ‘Nu houdt iedereen zich bezig met massavernietigingswapens en het terrorisme. Armoede is blijkbaar geen issue. Maar wat we wél kunnen bevorderen is de toegang tot universeel onderwijs.’

De bijzondere leerstoel in Amsterdam is ingesteld door het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, dat het grootste en beste archief op het gebied van arbeid ter wereld heeft, zegt Lieten. ‘De laatste jaren is er veel verschenen over kinderarbeid en dat moest gearchiveerd worden door iemand met wetenschappelijke capaciteiten. Uiteindelijk ben ik dat dus geworden.’ Lachend voegt hij eraan toe: ‘Ik ben hiermee de eerste Belgische hoogleraar Kinderarbeid geworden. Want al woon en werk ik in Nederland, ik ben altijd Belg gebleven.’

Kinderarbeid is een gecompliceerd probleem, dat niet met eenvoudige ingrepen kan worden opgelost, zegt Lieten. ‘In de jaren tachtig gingen bedrijven naar de ontwikkelingslanden vanwege de goedkope arbeidskrachten. Wat die bedrijven onderschat hadden, was het feit dat er in die landen ook vakbonden waren die eisen gingen stellen. Gevolg daarvan was dat het werk toen werd uitbesteed, lager in de keten. Het kwam terecht in de huisnijverheid. Daar werken vader en moeder, en er zullen ook wel kinderen meewerken. Maar dat is moeilijk te controleren. Je weet dus niet meer of wij wel schone producten aanschaffen.’

Kinderarbeid zoals die in ontwikkelingslanden wordt aangetroffen, is niet over de hele wereld hetzelfde. Er zijn zelfs landen waar vakbonden voor kinderarbeiders bestaan. Lieten: ‘Zuid-Amerika is een relatief ontwikkeld continent, maar de kloof tussen heel rijk en heel arm is groot. Kinderen doen het meest afgrijselijke werk, inclusief het werk in de mijnen. In Afrika komt dat veel minder voor. Daar werkt veertig procent van de kinderen en dat werk is niet noodzakelijkerwijs ongezond. Maar ze gaan niet naar school. In Vietnam gaan alle kinderen naar school en daar werken ze ’s avonds op het land of in het winkeltje van hun ouders.’

Er bestaat in alle landen echter wél verschil tussen het werk van de jongens en de meisjes. ‘De jongens zijn zichtbaar, maar de meisjes zitten dikwijls gevangen in ambachtelijk werk in huis of in de prostitutie. Die meisjes hebben het het slechtst.’

Lieten benadrukt dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen werk en arbeid voor kinderen. ‘In Nederland kunnen kinderen van dertien en veertien jaar ook werken, vaak om wat bij te verdienen. Werken kan positief zijn, zolang het niet ten koste gaat van hun morele, educatieve en fysieke ontwikkeling.’ Hij pakt een foto om de vele kanten van het probleem te illustreren. Een meisje uit India, met een baby op de arm. ‘Dit meisje is dertien jaar en heeft al een kind. Als ze gaat werken noemen we dat kinderarbeid .’

Een ander groot probleem in de ontwikkelingslanden is het feit dat heel veel kinderen niets doen. Lieten: ‘In India heb je tien miljoen kinderen die werken, maar er zijn er tachtig miljoen die helemaal niets doen: niet naar school, geen werk. Soms zijn ze te arm om school te kunnen betalen, of ze behoren tot een lagere kaste of worden door de leraren gemarginaliseerd. Als je goede onderwijsvormen hebt en een leerplicht, heb je al snel geen kinderarbeid meer. De relatie tussen werk en onderwijs is heel nauw.’ De hoogleraar is tevens historicus en zal ook onderzoek doen naar het verdwijnen van de kinderarbeid in Nederland. ‘Het ‘kinderwetje’ van Van Houten uit 1874 is niet de reden geweest dat het probleem van de kinderarbeid is opgelost. Dat kwam door de invoering van de onderwijsplicht. De reden dat wij hier samen een gesprek zitten te voeren, is dat het onderwijs opengesteld werd voor iedereen. Ik kom zelf uit een arbeidersgezin op het platteland, maar kon dezelfde school bezoeken als kinderen uit andere milieus.’

Het archiveren van publicaties en onderzoek doen naar de oorzaken van kinderarbeid gebeurt op de universiteit. Wat kan het bedrijfsleven intussen doen? Lieten: ‘Dat kan erop toezien dat kinderen binnen het productieproces niet worden uitgebuit. Het gaat altijd om onaanvaardbare vormen van kinderarbeid . Maar daar wordt ook al via de WTO aan gewerkt. Belangrijker is dat daaromheen algemene maatregelen worden genomen die kindgericht zijn. Je moet er dus wat voor overhebben. Niet alleen iets verbieden of boycotten.’

Bedrijven die onderwijs en werk voor kinderen combineren, vindt Lieten een schande. ‘Dat is iets uit de tijd van Kaiser Wilhelm, de fabrieksschool! Met die aparte vormen krijgen ze niet dezelfde rechten die andere kinderen hebben. Kinderen moeten uniforme toegang tot onderwijs hebben.’ Hij verwijst naar onderzoek in een sloppenwijk van La Paz. ‘Kindarbeiders krijgen daar ’s avonds anderhalf uur onderwijs. Dat stelt absoluut niets voor, maar bedrijven kunnen er wel mee schermen. En dat is het gevaar. Zo kun je je handen in onschuld wassen.’

Lieten werd opgeleid als ontwikkelingssocioloog en daar heeft hij nog steeds profijt van. ‘Ik weet een beetje hoe armoede ontstaat en welke oplossingen men moet kiezen in een overlevingsproces. Ik sprak in India een jongen van dertien jaar. Hij werd van school gepest omdat hij uit een arme familie kwam. Hij werkt nu in een fabriek, waar hij niets verdient. Maar over twee jaar kan hij daar een betaalde baan krijgen. Voor hem is dat een investering in zijn toekomst. De meest bijdehante kinderen in dat soort omstandigheden gaan werken.’

Hij wijst nogmaals op het belang van onderzoek. Bedrijven kunnen goede bedoelingen hebben, maar het lost de problemen niet op. ‘Het bedrijfsleven heeft heel duidelijk oog en oor voor ethische verontwaardiging van het publiek op drie terreinen: natuur, mensenrechten en kinderarbeid . In de jaren negentig hebben ze er alles op gezet om niet publiekelijk te schande te kunnen worden gezet. Maar daarmee zijn we er niet.’ Lieten waarschuwt voor snelle oplossingen. ‘We moeten eerst kijken wat het grootste probleem van de kinderarbeid is. In die brede discussie is mijn stem er één van de velen.’

De schuldencrisis van de ontwikkelingslanden speelt een eigen rol in het lange verhaal over kinderarbeid en onderwijs. Lieten: ‘Tanzania had midden jaren negentig universeel onderwijs voor alle kinderen vanaf zeven jaar. Door de financiële crisis waar die landen in verzeilden is er nu een economisch beleid opgelegd dat uitgaat van kostendekkend onderwijs. In het jaar 2000 ging op het platteland een derde van de kinderen niet meer naar school. Dat soort beleid zie je in elk derdewereldland terug.’

Er ontstaan volgens Lieten ook gevaren voor het Westen als wij ons niet daadwerkelijk in dit probleem willen verdiepen. ‘Er zijn de laatste 25 jaar vijftig landen gekomen die er in absolute zin op achteruit zijn gegaan, en niet zo’n klein beetje. De kloof met het Westen is verdubbeld. Dat betekent maatschappelijke onrust in die landen en exportmarkten voor het Westen vallen weg. Hoe moet je die vicieuze cirkel keren?’

De rol die het Westen kan spelen in dit complexe geheel is nog niet helder, maar zeker is dat wij ons er niet aan kunnen onttrekken, zegt Lieten. ‘Wij zijn geen buitenstaanders. Als de wereld een dorp is, moeten we ook werken aan het sociale vraagstuk, te beginnen bij de kinderarbeid . Je kunt niet van twee walletjes tegelijk eten. Wij willen overal aanwezig zijn en mensen belerend toespreken. Daar moeten we nu consequenties aan verbinden.’

Lieten werkte na zijn studie in India en verbleef maandenlang in afgelegen dorpen. Sindsdien is hij zeker vijftigmaal in India en Pakistan geweest. Wat is het verschil met 25 jaar geleden? Lieten: ‘Ik zie een vreselijke vorm van modernisering. New Delhi is bijna de meest vervuilde stad ter wereld geworden, waar het autoverkeer stilstaat. Tien procent van de bevolking heeft toegang tot het moderne leven van het Westen, dertig procent hunkert daarnaar en zestig procent leeft in omstandigheden die niet veel beter zijn dan dertig jaar geleden. Er is minder honger, maar de kloof tussen de boven- en onderlaag is toegenomen.’

catrien seite