Comprehensive Partnership Agreement (motie-Van Gennip cs., 26049, nr. 63)

De politieke en morele aanvaarding van de ‘Proklamasi’ door voormalig minister Bot in 2005 markeerde het begin van een nieuwe fase in de relaties tussen Nederland en Indonesië. Goede betrekkingen, vertrouwen en een geï ntensiveerde samenwerking over en weer zijn daarbij sleutelwoorden. De nadere invulling van deze geïntensiveerde samenwerking werd overeengekomen tijdens het bezoek van de minister-president aan president Yudhoyono in april 2006 en is vervat in de beleidsnotitie die de Tweede Kamer in juni 2006 is toegegaan (Kamerstuk 26049, nr. 51). De beleidsnotitie thans de basis vormt van het gevoerde beleid. Om de samenwerking verder te bezegelen is door voormalig minister Bot en zijn collega minister Wirajuda in december 2006 in Yogyakarta een Letter of Intent overeengekomen, te formaliseren door ondertekening van een Comprehensive Partnership Agreement (CP) door de minister-president en president Yudhoyono. Het feit dat het CP momenteel nog niet formeel is ondertekend, vormt nadrukkelijk geen belemmering voor de invulling van de intensivering op de beleidsterreinen vervat in het CP. Momenteel wordt er aan Indonesische en Nederlandse zijde gewerkt aan het vinden van een passende datum voor formele ondertekening van het CP. Het CP bevat diverse onderwerpen van samenwerking en dialoog: buitenlandse politiek, stabiliteit en veiligheid, mensenrechten, duurzame ontwikkeling en economische samenwerking alsmede samenwerking op sociaal-, cultureel- en onderwijsgebied. De Nederlandse regering is verheugd over deze belangrijke nieuwe fase tussen onze landen en hoopt met u dat de formele ondertekening van het CP snel een feit zal zijn.

Duurzaamheid

In de beleidsnotitie Indonesië is het voornemen aangekondigd een programma op het gebied van milieu en biodiversiteit te formuleren. In 2007 is hieraan klimaat toegevoegd. Het is van cruciaal belang om een betere balans te vinden tussen natuurbehoud, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en sociaal-economische ontwikkeling. Nederland wil Indonesië daarbij van harte ondersteunen. De Nederlandse regering maakt zich ernstig zorgen over de omvangrijke en illegale houtkap, de ontbossing en de bedreiging van oerbossen in Indonesië. Uitgangspunt voor Nederlandse ondersteuning is het beleid van de Indonesische regering zoals dat is neergelegd in het National Action Plan Addressing Climate Change. Aansluiting zal zoveel mogelijk worden gezocht bij multilaterale programma’s op het terrein van bosbeheer. Het nationale actieplan is in december jl. tijdens de klimaatconferentie in Bali door de Indonesische autoriteiten gepresenteerd. Kernwoorden daarbij zijn mitigatie, adaptatie, capaciteitsopbouw en vermindering van CO2 uitstoot door ondermeer voorkoming van ontbossing en veendegradatie.

Nederland ondersteunt momenteel een plan voor herstel van gedegradeerde veenbossen op Centraal Kalimantan. Nederland zal zich ook in de toekomst blijven richten op Kalimantan, met een uitbreiding van de inspanningen op dit terrein naar Atjeh en Papoea. De sociaal-economische ontwikkeling van Papoea verdient een belangrijke plaats binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Het behoud van biodiversiteit, het duurzame beheer van bossen, is daarbij een belangrijke voorwaarde voor deze ontwikkeling. Duurzaam beheer richt zich niet alleen op de ecologische aspecten maar ook op de sociale en economische aspecten. Duurzaamheid als criterium binnen ontwikkelingsprogramma’s is staand beleid en standaard onderdeel van door ontwikkelingssamenwerking gefinancierde subsidieprogramma’s.

Met de Indonesische ministers van Landbouw (Apriyantono) en Milieu (Witoelar) werd op Bali de Letter of Intent Sustainable Biomass for Energy Production getekend. In deze Letter of Intent worden afspraken gemaakt over het testen van duurzaamheidscriteria. Verwezen wordt naar de criteria zoals overeengekomen in de Round Table on Sustainable Palm Oil. Voorts wordt het belang van een CO2 criterium benadrukt, vooral ook omdat grootschalige palmolieplantages op veenbossen geen positieve CO2 balans hebben. Ook wordt verwezen naar andere relevante criteria en wordt het belang van macro-monitoring – zoals de concurrentie met voedselproductie – vastgelegd. In de Letter of Intent is verder opgenomen dat Nederland capaciteitsopbouw als ook het duurzame beheer van veenbossen zal steunen.

In antwoord op de motie-Van Gennip cs. (26049, nr. 62) op welke manier duurzaamheid als criterium kan worden opgenomen in economische programma’s en individuele subsidieprogramma’s op Indonesië, kan worden vermeld dat met name waar het het buitenlandinstrumentarium betreft duurzaamheid in de beoordeling reeds wordt meegewogen. In de instrumenten voor het financieel buitenlandprogramma dienen bedrijven te verklaren dat zij de OESO-richtlijnen onderschrijven en naar vermogen uitvoeren. Voor sommige instrumenten, zoals PSOM en ORET, worden aanvullende en op duurzaamheid gerichte criteria bij de beoordeling van de financieringsaanvraag gebruikt. Indien er in specifieke on twikkelingslanden landen sprake is van risicovolle sectoren (zoals houtkap in Indonesië), worden de individuele aanvragen op deze risico’s extra beoordeeld. Om de naleving te toetsen is vorig jaar door Berenschot een evaluatie van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) in het buitenlandinstrumentarium uitgevoerd. Hierin zijn onder meer PSOM, ORET, PESP, FOM, EKV en SENO/Gom betrokken en werden vier landen-cases onderzocht. Indonesië was hier overigens niet bij. Het rapport ‘Grenzeloos én verantwoord, onderzoek naar MVO in het financieel buitenlandinstrumentarium’ is u op 13 december jl. door de staatssecretaris van EZ aangeboden, tezamen met de kabinetsvisie maatschappelijk verantwoord ondernemen 2008-2011 (Kamerstuk 26485, nr. 53).

Uit de evaluatie van MVO in de buitenlandinstrumenten is geen indicatie van de schending van de OESO-richtlijnen aangetroffen. Verder onderzoek naar het opnemen van duurzaamheid als criterium voor het buitenlandinstrumentarium ligt op basis van de resultaten van deze evaluatie vooralsnog niet voor de hand. De mogelijkheid om duurzaamheid als criterium op te nemen in economische programma ’s op Indonesië zal de Nederlandse regering onderzoeken. De Kamer zal hierover voor de zomer van dit jaar worden geïnformeerd.

Juridisch kader voor illegaal hout

Illegale en niet duurzame houtkap heeft niet alleen negatieve effecten voor de biodiversiteit, maar leidt tot een afname van de bestaansmogelijkheden voor de van bossen afhankelijke bevolking. Tijdens het recente bezoek van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan Indonesië sprak deze in Bali met gouverneur Suebu van Papoea waarbij ook het beheer van biodiversiteit, en met name bossen aan de orde zijn gekomen. De mogelijkheden voor activiteiten in Papoea, gericht op monitoring, certificering van hout om duurzaamheid te bevorderen en steun bij wetshandhaving om illegale praktijken tegen te gaan worden momenteel door de regering onderzocht.

Nederland zet tevens in op FLEGT (Forest Law Enforcement, Governance and Trade), waarbij de EU vrijwillige partnerschappen met landen aangaat om illegale houtkap en de daaraan gerelateerde handel tegen te gaan. De Nederlandse ambassade in Jakarta gaat na op welke wijze het FLEGT proces met Indonesië en andere initiatieven tegen de illegale houtkap concreet ondersteund kunnen worden. De Europese Commissie neemt hierin het voortouw.

Het FLEGT actieplan voorkomt niet dat illegaal hout uit niet-partner landen op de Europese markt komt. De Europese Commissie heeft daarom in 2003 toegezegd een studie te zullen verrichten naar mogelijke aanvullende maatregelen. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Landbouw en Visserij Raden van juli en december 2007 gebruikt om er bij de Europese Commissie op aan te dringen zo spoedig mogelijk maatregelen te nemen tegen de handel in illegaal geoogst hout. De Europese Commissie heeft inmiddels de studie laten uitvoeren en zal naar verwachting in mei 2008 met een mededeling en wetsvoorstel komen.

Over de juridische mogelijkheden van een importverbod op illegaal hout in het algemeen informeerde de regering uw Kamer bij brief van minister Verburg van 26 april 2007 (Kamerstuk 30196, nr. 98).

Mensenrechtenactivisten

De situatie op het gebied van mensenrechten in Indonesië is verbeterd, zij het niet over de gehele linie. Met name in Papoea vinden nog steeds mensenrechtenschendingen plaats, zij het dat deze zich meer en meer beperken tot geïsoleerde incidenten. Dit biedt reden voor alertheid en noodzaak om bij de Indonesische autoriteiten aan te dringen op verdere verbeteringen, als ook de bestrijding van straffeloosheid. Nederland maakt waar nodig zijn zorgen over de situatie van mensenrechtenactivisten in Indonesië kenbaar in zowel bilateraal als EU-verband. De regering heeft kennis genomen van de twee recente VN-bezoeken van de SRSG on the situation of Human Rights Defenders Hina Jilani en VN-Special Rapporteur on Torture Manfred Nowak. Het past bij het nieuwe Indonesische beleid de deur verder open te zetten. In dat verband is het gebaar van minister Wirajuda om binnen het Comprehensive Partnership met Nederland de dialoog over mensenrechtenaspecten te formaliseren een belangrijke stap. Daarnaast worden door de EU regelmatig démarches uitgevoerd. De EU werkt tevens aan de intensivering van de implementatie in Indonesië van de EU Guidelines for the protection of human rights defenders.

In antwoord op de inbreng van het lid Van Gennip tijdens het Algemeen Overleg van 31 januari 2008, waarin zij de aandacht vestigde op de mensenrechtenactivisten Olif, pastoor Johanes Djonga, Albert Rumbakwan, Philip Karma en Yusac Package en vroeg of het correct is dat geen enkele EU-ambassade de processen heeft bijgewoond kan worden vermeld dat de zaak van dhr. Olif via de Nederlandse ambassade in Jakarta en de EU nauwgezet wordt gevolgd. Dhr. Olif is op 12 december jl. door de politie overgedragen aan de Openbare Aanklager voor vervolging, waarbij hem ‘agitatie’ onder paragraaf 160 van het Indonesische wetboek van Strafrecht ten laste is gelegd. Hierop staat een maximum gevangenisstraf van 6 jaar. Tegen de heren Albert Rumbekwan en pastoor Johanes Djonga zijn voor zover bekend geen juridische procedures aangespannen. Wel onderhouden EU-lidstaten nauw contact omtrent hun situatie. De heren Karma en Package zijn reeds op 26 mei 2005 veroordeeld. Hun procesgang is zowel in EU-verband als bilateraal gevolgd vanuit Jakarta via de media en nauwe contacten met mensenrechtenorganisaties. Er zijn geen waarnemers van EU-lidstaten aanwezig geweest bij de processen. De moeilijke toegang tot Papoea, de niet transparante procesplanning, de fragiele veiligheidssituatie en de grote afstand tussen Papoea en Jakarta maakten het niet mogelijk de zittingen persoonlijk bij te wonen.

Visumregime

In antwoord op het verzoek van het lid Van Baalen aan de Nederlandse regering zich in te spannen om het visumregime voor Nederlandse burgers ten aanzien van Indonesië te verlichten verwijst de regering naar de afspraken die hierover tijdens een bezoek van de minister-president aan Jakarta in 2006 zijn gemaakt. Hierbij is overeengekomen dat Nederlandse staatsburgers bij aankomst in Indonesi ë een ‘visum on arrival’ kunnen aanvragen. Daarmee behoort Nederland tot een selecte groep landen die uitgezonderd worden van het in 2003 aangescherpte Indonesische visumbeleid. Een verdere verlichting van het Indonesische visumbeleid ten aanzien van Nederlandse burgers is op dit moment, gezien het voorgaande, niet opportuun.

Terugkeermogelijkheden Molukkers

De tussen Nederland en Indonesië gemaakte afspraken over de repatrië ringsregeling voor ex-KNIL-militairen, vastgelegd in de Akkoorden van Wassenaar uit 1975, werden per 31 december 2002 opgezegd. Onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is in 2003 een nazorgproject gestart, uitgevoerd door de Stichting Pelita. Sinds 2003 zijn de werkzaamheden sterk afgenomen: momenteel is er nog sprake van circa 10 verzoeken per jaar.

Kabinetsbrede brief over piraterij

In het licht van toegenomen aandacht voor piraterij besloot de Rijksministerraad in augustus 2006 te komen tot een draaiboek voor het al dan niet optreden van de kant van de overheid in gevallen van bijstandsaanvraag voor piraterij. De Kamer zal binnen enkele maanden worden geïnformeerd over dit draaiboek.

Ministerie van Buitenlandse Zaken