De International Labour Organization (ILO) publiceerde deze week het rapport Marking progress against child labour. De ILO schat het aantal werkende kinderen in 2012 op 168 miljoen tegenover 250 miljoen in 2000 en 215 miljoen in 2008. De helft van de 168 miljoen kinderen doet gevaarlijk werk, de helft minder dan in het jaar 2000. De meeste kinderen werken in de landbouw en de dienstensector en bijna de helft van alle werkende kinderen is onder de 12.(1) De campagne Stop Kinderarbeid is verheugd over deze klaarblijkelijke afname van kinderarbeid, vooral in Azië. Maar het rapport zelf en onze ervaringen geven toch aanleiding om voorzichtig te zijn met de conclusies, ook over de aantallen. En natuurlijk zijn 168 miljoen kindarbeiders er nog 168 miljoen teveel.

Een welkome opmerking in het rapport is dat armoede zeker niet de enige reden is waarom kinderen niet naar school gaan. Dit is ook onze ervaring als Stop Kinderarbeid. Uiteraard is het noodzakelijk om ervoor te zorgen dat zowel het inkomen van landen als gezinnen stijgt, maar er is meer nodig om kinderarbeid te bestrijden. Kinderarbeid komt volgens de ILO ook voor in de middeninkomen-landen. Stop Kinderarbeid formuleert het zo: “De strijd tegen kinderarbeid hoeft niet te wachten op armoedebestrijding. In feite is het de sleutel tot het bereiken van duurzame sociaal-economische ontwikkeling.”

Veel twijfel over de cijfers
Het rapport meldt dat kinderarbeid in huishoudelijk werk thuis niet is meegenomen in de cijfers. Dit komt volgens de ILO door gebrek aan data en onenigheid over de definitie van ‘gevaarlijke huishoudklussen’. De ILO schat in een recent verschenen rapport het aantal werkende kinderen in huishoudens op ruim 10 miljoen, maar stelt in het nieuwe rapport dat dit waarschijnlijk een onderschatting is omdat lang niet al deze kinderen ‘geteld’ worden. Onze ervaring is dat ook statistieken over kinderarbeid – bijvoorbeeld in de landbouw – niet altijd even betrouwbaar zijn.

Het rapport meldt ook dat er nog relatief weinig data zijn over kinderarbeid ‘in Oost-Europa, Centraal Azië, de Stille Oceaan, ontwikkelde landen en diverse Aziatische landen’. Er wordt echter geen inschatting gemaakt hoe deze ontbrekende cijfers (en van welke landen?) het totaalbeeld zouden kunnen beïnvloeden.
Het valt verder op dat het rapport alleen cijfers per regio/continent maar niet per land geeft. Van 53 landen zijn data gebruikt, maar welke landen dat zijn wordt niet vermeld. Zit bijvoorbeeld India in de ‘steekproef’? Van India – volgens Unicef het land met de meeste werkende kinderen – is bekend dat er nooit een grondig ILO onderzoek naar kinderarbeid heeft plaatsgevonden. Schattingen lopen ver uiteen, van 12 tot meer dan 60 miljoen werkende kinderen onder de 14. Cijfers over kindarbeiders van 14 tot 18 zijn helemaal niet bekend.

Van welke landen data gebruikt zijn is ook van belang omdat het rapport constateert dat in Azië de grootste daling van het aantal werkende kinderen – van 114 miljoen in 2008 naar 78 miljoen kinderen in 2012 – heeft plaatsgevonden. In Afrika en Zuid-Amerika is die daling tussen 2008 en 2012 ‘slechts’ rond de 10%. De sterke daling van kinderarbeid lijkt dus vooral een Aziatisch fenomeen zonder dat we weten van welke Aziatische landen de data zijn gebruikt, of dit dezelfde landen zijn als bij vorige onderzoeken en hoe betrouwbaar deze data zijn.

Redenen genoeg dus om de constatering dat kinderarbeid sinds 2000 wereldwijd met een derde is afgenomen met heel veel voorbehoud te bezien.

Verklaring voor niet behalen van doel in 2016 ontbreekt
Een belangrijke constatering in het rapport is dat ’het doel om de ergste vormen van kinderarbeid in 2016 uit te bannen duidelijk niet [zal] worden gehaald’. Toch wordt geconcludeerd dat de strategie van de ILO in het algemeen en van The Hague Road Map uit 2010 ‘goed lijken te zijn’ en positieve uitkomsten opleveren ‘in termen van beleidsrichting’. Dat zijn uitspraken met de nodige slagen om de arm.

Indien Azië zulke opmerkelijke resultaten geboekt heeft bij het terugdringen van kinderarbeid kan het erg zinvol zijn om te weten waar precies en hoe dit werd bereikt, zodat het kan worden herhaald in andere delen van de wereld. Echter, het rapport komt niet met een dergelijke analyse. Het rapport verklaart ook niet waarom het doel van uitbanning van de ergste vormen van arbeid wereldwijd nog lang niet is bereikt. Evenmin toont het de meer effectieve strategieën voor het in een sneller tempo elimineren van alle kinderarbeid aan, met inbegrip van de ergste vormen van kinderarbeid.

Overigens is het nogal eenzijdig dat de ILO als reden voor de afname van kinderarbeid bijna alleen het werk van overheden, werkgevers en werknemers – haar leden – noemt, en niet van anderen zoals niet-gouvernementele organisaties (NGO’s), bedrijven en multi-stakeholder initiatieven. Toch zijn dat ook een zeer belangrijke drijvende krachten geweest achter de acties van regeringen en achter succesvolle programma’s gericht op de afschaffing van kinderarbeid. Een duidelijke erkenning daarvan zou helpen om de wereldwijde beweging tegen kinderarbeid te versterken.

Bestrijding van álle kinderarbeid blijft hard nodig
De campagne Stop Kinderarbeid pleit sinds ruim 10 jaar voor het geïntegreerd aanpakken van alle vormen van kinderarbeid die onderwijs belemmeren of de gezondheid bedreigen.(2) Wij wijzen een eenzijdige focus op de ergste vormen van kinderarbeid af. Dit bemoeilijkt oplossingen om álle werkende kinderen naar school te krijgen én te houden. Zelf werkt de campagne Stop Kinderarbeid met lokale organisaties in India, Afrika en Zuid-Amerika aan een gebiedsgerichte aanpak van alle kinderarbeid door het creëren van Child Labour Free Zones. In de recente Kampala Declaration hebben vertegenwoordigers van 24 – vooral Afrikaanse – landen en van internationale organisaties zich aan de uitvoering van die aanpak verbonden.(3) Tijdens de Wereldwijde Conferentie tegen Kinderarbeid in Brazilië in oktober dit jaar zal Stop Kinderarbeid deze aanpak actief uitdragen.

download rapport Marking progress against child labour – Global estimates and trends 2000-2012 (ILO, 23-9-2013)