Er valt veel onder, dat is inmiddels wel duidelijk. Aandacht van ondernemingen voor de ‘Triple P’ van People, Planet, Profit, de financieel-economische, maar ook de sociale en de milieukanten van het ondernemen. Dienst aan de samenleving bij wijkopbouw en veiligheidsbeleid. ‘Social venturing’, het organiseren van steun, zorg en ontwikkeling voor onfortuinlijken, waar ook ter wereld. En regelrechte liefdadigheid van ondernemingswege, vaak uit speciale bedrijfsfondsen. Dat kan onmogelijk allemaal als een verplichting gelden, vinden de meesten. Betekent dit dus dat het een zaak is van vrijwilligheid?

De tegenstelling is onoplosbaar zolang we onszelf en anderen zien als exemplaren van de soort homo economicus, de mens die in zijn of haar gedrag wordt gedreven door een verlicht eigenbelang. In deze voorstelling van zaken is iedereen gericht op de bevrediging van zijn eigen behoeften, bereid om de prijs te betalen die daarvoor staat en ook nog eens bereid om aan anderen dezelfde ruimte te gunnen die men voor zichzelf opeist. Maar daar moet het dan ook bij blijven, want zo komt vanzelf, als door een onzichtbare hand, een maatschappelijk evenwicht tot stand. Zeker, de onfortuinlijken, zij die niet kunnen meekomen of die starten vanuit een onoverbrugbare achterstandspositie, kunnen het er moeilijk mee hebben. Maar voor hen rekenen we op de overheid als hoeder van het algemeen belang en welzijn. En eventueel, aanvullend, op de liefdadigheid en welwillendheid van afzonderlijke personen en instanties. Op basis van vrijwilligheid natuurlijk.

Het is een diep ingesleten voorstelling van zaken, maar niet de enig mogelijke. De geschiedenis leert ons dat er ook andere samenlevingsvormen bestaan, of minstens bestaan hebben, niet louter in het teken van de economische, maar primair van de gevende mens, homo donator. Dat levert dan een heel andere maatschappijbeeld op.

Hier houdt een samenleving zich in stand door middel van een omvangrijk systeem van wederzijdse giften, die niet onmiddellijk maar pas op termijn beantwoord worden. Elke gift veronderstelt een wedergift, zij het niet prompt en van gelijke waarde. De ontvangende partij die het zich kan veroorloven, die een relatief onbekommerd bestaan leidt, geeft op een geëigend moment minstens iets gelijkwaardigs terug, of méér zelfs, om gezien te worden en de eigen positie te markeren. De minder bedeelden geven voornamelijk terug door hun erkentelijkheid en erkenning, en ieder draagt daarmee op zijn eigen wijze bij aan solidaire, niet vernederende en niet onderschikkende verhoudingen.

Giften houden niet alleen een economisch evenwicht maar ook een systeem van onderlinge relaties in stand. In gift-gemeenschappen luidt de vraag niet: hoe breek je het excessief streven naar eigenbelang open? Maar: hoe perk je excessief geefgedrag in?

Is dit niet voltooid verleden tijd? Een dergelijk systeem kan toch alleen werken in overzichtelijke dorpsgemeenschappen die bestaan uit meer of minder omvangrijke families, maar niet meer in het geïndividualiseerde, gefragmenteerde en anonieme bestaan van vandaag?

Misschien, al moeten we bedenken dat er nog wel degelijk relaties van wederzijdse giften bestaan, tussen ouders en kinderen bijvoorbeeld. En spreken we vandaag niet van de wereld als een global village, een dorp op wereldschaal? Door individualisering zijn onze naasten verderaf komen te staan, door globalisering zijn vreemden dichterbij gekomen. Dat schept nieuwe verhoudingen van verbondenheid.

Maar wat brengt vandaag mensen ertoe om giften te hanteren als wezenlijk onderdeel van de onderlinge betrekkingen? Filosofen hebben hiervoor lange tijd een beroep gedaan op een soort basale sympathie voor de eigen soort: mensen houden van mensen. Dat kan wel zijn, maar het blijft nogal tautologisch. Waarom komen mensen voor elkaar op? Omdat zij sympathie voor elkaar hebben. Dat is twee keer hetzelfde zeggen met verschillende woorden.

Een tweede duiding reikt dieper. Zij is gebaseerd op inzicht in een onderlinge verwevenheid die alleen door gezamenlijke inspanning in stand gehouden kan worden, hier en overal. Samenleven bestaat bij de gratie van een natuurlijke solidariteit, de erkenning dat wij voortdurend van elkaar ontvangen en elkaar wat te geven hebben. Samenleven maakt schuld. Giften zijn normaal omdat geven normaal is zodra wij inzien dat wij onderling elkaar iets verschuldigd zijn.

Dat leidt tot enkele simpele stellingen:

Wie geeft krijgt terug, maar wie geeft om terug te krijgen, geeft niet maar handelt.

Samenleven, zeker samenleven vanuit een relatief onbekommerde positie, maakt schuld, en schuld verplicht tot bijdragen. En ook:

Wie de maatschappij niet wil zien als: ‘Ieder voor zich en de duivel hale de achterste’, maar belang hecht aan solidariteit met anderen, met name degenen die door Ghandi werden aangeduid als ’the least, the last, the lost and the latest’, de onfortuinlijken dus, beseft dat geven normaal is, en net zo verplichtend als de plicht om normaal te doen.

Verantwoord ondernemen in al zijn facetten overstijgt de tegenstelling tussen vrijwilligheid en verplichting. Het is gewoon normaal.

Henk van Luijk is filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek. Dit is de ingekorte versie van een inleiding, onlangs gehouden bij de lancering van een project om met behulp van ict zorg, steun en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden aan achtergestelden op uiteenlopende plekken: www.noaber.com.