De Wet zorgplicht kinderarbeid is vandaag aangenomen in de Tweede Kamer.  Volgens MVO Platform is deze wet een goede aanvulling op het MVO-beleid en wetgeving zou bedrijven meer motiveren aanpakken van risico’s, zoals kinderarbeid.

Hardnekkig probleem

Kinderarbeid voorkomen en aanpakken is een kwestie van fatsoen en zou voor ieder bedrijf vanzelfsprekend moeten zijn. Toch blijkt steeds opnieuw dat kinderarbeid verborgen is in veel producten op de Nederlandse markt zoals kleding, schoenen, voedingsmiddelen, grondstoffen voor elektronica en cosmetica. Kinderarbeid is één van de meest schrijnende en hardnekkige misstanden in productieketens.

PvdA-kamerlid Roelof Van Laar doorbreekt met zijn ‘Wet Zorgplicht Kinderarbeid’ het taboe op wetgeving voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Deze wet vraagt van bedrijven dat zij kinderarbeid opsporen en aanpakken. Hiermee wordt in feite niets nieuws gevraagd: in internationale, door de Nederlands overheid onderschreven richtlijnen over arbeidsomstandigheden en MVO staat al lang dat kinderarbeid niet mag en dat het – ook verderop in de keten – moet worden opgespoord en aangepakt. De realiteit is helaas dat MVO-richtlijnen onvoldoende worden nageleefd en dat bedrijven ook vaak niet weten hoe ze het moeten aanpakken.

Convenantenbeleid

Ook Minister Ploumen erkende dat bedrijven onvoldoende doen om risico’s en schendingen aan te pakken. Zij presenteerde daarom in 2014 nieuw beleid waarmee sectoren waarin risico’s  op MVO schendingen groot zijn, worden aangemoedigd om ‘IMVO-convenanten’ af te sluiten. Deze convenanten moeten de MVO-richtlijnen in praktijk brengen, in het bijzonder de ‘gepaste zorgvuldigheid’ (due diligence) die van bedrijven wordt verwacht. Due diligence betekent: de keten in kaart brengen, risico’s en schendingen opsporen en aanpakken, en hierover communiceren. Dit dient een continue proces te zijn en onderdeel van de bedrijfsvoering. Deze vorm van due diligence is een relatief nieuwe (sinds 2011) aanpak waarmee bedrijven geacht worden schendingen, zoals kinderarbeid te voorkomen in productieketens.

Momenteel wordt aan IMVO-convenanten gewerkt, door de ene sector enthousiaster dan door de andere. Lang niet alle sectoren en bedrijven blijken bereid om hier (vrijwillig) mee aan de slag te gaan. Due diligence is nog onbekend en er wordt geaarzeld en getreuzeld ondanks aansporingen van de minister. Het is inmiddels wel duidelijk dat dit beleid de meeste bedrijven met risico’s in de keten niet gaat bereiken. Ook gaat het veel langzamer dan verwacht: van de beoogde tien convenanten eind 2016, zijn er slechts twee afgesloten. (Lees meer over de voortgang IMVO convenanten.)

Wet vult convenanten aan

Toch zet het bedrijfsleven de hakken in het zand nu er sprake is van wetgeving. Deze wet zou het draagvlak voor de IMVO convenanten ‘eroderen’. Maar een wet die duidelijk maakt dat het ernst is met voldoen aan minimum normen voor MVO is juist dringend nodig om het convenanten-beleid te laten slagen. Deze wet stelt daarbij een helder doel, terwijl in IMVO-convenanten bedrijven de praktijk ontwikkelen waarmee ze aan de wet kunnen voldoen.
Naar buiten toe zien we het bedrijfsleven tegen de wet ageren, maar binnenskamers blijkt keer op keer dat bedrijven juist houvast zoeken. Ze willen van de overheid weten hoe serieus ze met due diligence en convenanten aan de slag moeten: wat levert meedoen aan een convenant op en wat zijn consequenties als we niet meedoen? De vraag leeft of het de “de politiek” menens is, of dat dit een tijdelijke hype is die overwaait als er een nieuwe minister is.  Wetgeving zou zomaar de aarzeling kunnen wegnemen en de convenantenprocessen laten versnellen. Wetgeving en convenanten kunnen dan in wisselwerking met elkaar het MVO-beleid versterken.

Koplopers en kosten?

Er zijn nog twee argumenten ingebracht tegen deze wet: Nederlandse bedrijven zouden al koplopers zijn, dus wetgeving is onnodig én de wet brengt grote ‘administratieve lasten’ met zich mee. De combinatie van deze argumenten is curieus, het is het één of het ander. Als het eerste waar is, zouden deze koplopende bedrijven juist verheugd moeten zijn dat de voorzorgsmaatregelen die zij namen tot wettelijke norm worden verheven. Dat is erkenning voor hun werk en creëert een gelijker speelveld.

Als het kostenargument klopt, moeten we ons grote zorgen maken en is de noodzaak van de wet overduidelijk. Deze zorgplichtwet gaat namelijk alleen over een ondergrens, het vraagt van bedrijven echt alleen datgene wat ze al lang zouden moeten doen. Als bedrijven nog niet zijn begonnen om aan de MVO-normen te voldoen, dan zijn hier inderdaad kosten aan verbonden. In dat geval moeten we concluderen dat het beleid gebaseerd op vrijwilligheid en aanmoediging voor deze bedrijven niet heeft gewerkt. Het maakt duidelijk dat er bedrijven zijn die pas onder dwang van een wet aan de slag gaan met MVO. De wet zal dan zeker effectief zijn.

Internationale trend

Een ander, niet onbelangrijk argument voor deze wet is dat Nederland hiermee beter aansluit bij de internationale tendens om MVO in wetgeving vast te leggen. Omringende landen, maar ook elders in de wereld wordt steeds meer gesproken over de noodzaak om (onderdelen van) MVO tot wettelijke plicht te verheffen. Sommige landen voerden al wetgeving in om op die manier een ondergrens vast te leggen en schendingen te voorkomen. Een voorbeeld is de ‘Modern Slavery Act’ in Groot Brittannië. Er is een groeiend besef dat met louter vrijwillige richtlijnen te weinig bereikt wordt. Nederland zal de weerstand van wetgeving op dit terrein moeten overwinnen. Het zou zomaar kunnen dat Nederland met louter polderen en zelfregulering over enige tijd niet meer de voorloper in MVO is die ze graag zegt te zijn. Van Laar heeft dat goed begrepen en zijn wet verdient daarom steun.