De stikstof- en natuurmaatregelen die het kabinet sinds 2021 heeft ingezet, dragen naar verwachting positief bij aan de toekomstige kwaliteit van de natuur. De gemiddelde overschrijding van de kritische depositiewaarden daalt met een derde tot 2030, maar de wettelijke stikstofdoelen liggen ver buiten bereik. Voor de natuurherstelmaatregelen die sinds 2021 zijn genomen geldt dat de voortgang en effecten niet bekend zijn. Daarvoor zijn onvoldoende gegevens beschikbaar. Dit vraagt dringend om verbetering. Dit volgt uit een gezamenlijke studie van PBL, WUR en RIVM.

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) is per 1 juli 2021 van kracht. Op verzoek van het Ministerie van LNV hebben de kennisinstituten de voortgang en effecten onderzocht van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering dat voortkomt uit de Wsn. De studie kijkt naar zowel maatregelen die de stikstofdepositie verlagen, als naar natuurherstelmaatregelen.

Stikstofoverschrijding daalt met een derde tussen 2021 en 2030

De gemiddelde overschrijding van de kritische depositiewaarde van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden daalt naar verwachting met een derde tussen 2021 en 2030. De kritische depositiewaarde is de hoeveelheid stikstofdepositie waarboven de natuur risico loopt op schade. De daling is voor circa een kwart toe te schrijven aan het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering en de recente Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus). Ondanks de daling van de overschrijding zijn de stikstofdoelen uit de Wsn nog buiten bereik. De doorrekening laat zien dat het areaal stikstofgevoelige natuur onder de kritische depositiewaarde toeneemt van circa 28 tot circa 31 procent in 2030 (doel is 50 procent 2030). Dit komt enerzijds doordat een deel van de mogelijke maatregelen nog niet is uitgewerkt in regelingen en subsidies. Anderzijds komt dit doordat de kritische depositiewaarden in 2023 zijn herzien en voor een deel van de natuur naar beneden zijn bijgesteld op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Het halen van de doelen vergt hierdoor veel meer stikstofreductie.

Economische gevolgen voor de veehouderij zijn regionaal verschillend

Het stikstofbeleid heeft de afgelopen jaren veel onrust teweeg gebracht, vooral bij boeren. Beleidsvoornemens met mogelijk vergaande gevolgen zijn geland in een voedingsbodem van zorgen over de toekomst en gevoelens van collectieve machteloosheid. Tot nu toe bleven de economische effecten van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering beperkt. Echter, door de beëindigingsregelingen uit 2023 en 2024 zal de veehouderij krimpen en valt de toegevoegde waarde van deze sector naar verwachting 7 tot 8 procent lager uit. Ook in de keten van verwerkende en toeleverende bedrijven is hierdoor een afname te verwachten. De economische effecten concentreren zich met name in Gelderland, Overijssel en Zuidoost Nederland. Doordat de beleidsdoelen nog ver buiten bereik zijn is te verwachten dat er meer maatregelen voor bedrijven volgen. En hoewel het kabinet met dit beleidsprogramma indirect ook meer ruimte voor vergunningverlening hoopt te creëren is met de huidige aanpak weinig verlichting te verwachten. Dit komt doordat op veel plekken – zelfs bij zeer forse emissiereducties – stikstofgevoelige natuur blijft bestaan waar de kritische depositiewaarde wordt overschreden.

Informatievoorziening natuur vraagt dringend om verbetering

Modelberekeningen van vastgestelde en voorgenomen natuurmaatregelen door de provincies, laten zien dat deze landelijk en lokaal in de toekomst leiden tot betere condities voor het voorkomen van kwetsbare plant- en diersoorten. Echter, de voortgang van sinds 2021 uitgevoerde natuurherstelmaatregelen in de Natura 2000-gebieden kan door een gebrek aan beschikbare en bruikbare gegevens niet goed in beeld worden gebracht. De informatie is hierover te versnipperd. Dat is een ongelukkige situatie die dringend om verbetering vraagt.