Hoe zal onze samenleving er na de coronapandemie uitzien? Het is een vraag voor scenariostudies, maar vooral is het voer voor trendwatchers. Trends variërend van ‘we zullen inzien dat solidariteit van onschatbare waarde is voor onze soort’, tot ‘wereldwijde productieketens komen tot stilstand en we zullen ons voedsel in de achtertuin gaan kweken’ hebben vooral gretig aftrek bij degenen die al jaren droomden van zo’n trend.

Maar de meest gehoorde trends gaan over klimaat. Meer thuiswerken, minder zakenreizen, meer besef van hoe onmachtig we als mens zijn ten opzichte van een natuurverschijnsel: het zijn allemaal verschuivingen in onze voorkeuren richting een meer klimaatneutraal leven, is mijn samenvatting van de rondzingende trends.

Hoe graag we ook willen dat de wereld uit zichzelf klimaatneutraal wordt, het zal gerommel in de marge blijken zodra de wereld weer op volle toeren draait. Zodra het weer kan is er een grote kans dat we opgelucht zullen terugkeren naar de consumptiekeuzes die we maakten, naar de patronen die waren ingesleten. Niet omdat we niet om het klimaat geven, maar omdat die patronen voortkomen uit een logische afweging van de voor- en nadelen ten opzichte van alternatieve opties.

Zoals de bewoners van een vulkaan die na een uitbarsting, in tegenstelling tot wat hun initiële angst hen ingaf, uiteindelijk bijna altijd weer terugkeren naar de vruchtbare aarde die hen op korte termijn zo veel welvaart verschafte.

Boute beslissingen

Zonder veranderend beleid becijfert het Internationaal Energieagentschap dat de vraag naar fossiele brandstoffen met 30% gaat stijgen tussen nu en 2040. Een somber scenario dat mijlenver af staat van het doel in het Parijs-akkoord: dat de aarde niet meer dan 1,5 graden Celsius warmer wordt, ten opzichte van de gemiddelde temperatuur in 1990.

Dat heeft ook gevolgen voor het welvaartsniveau. De Amerikaanse econoom Matthew Kahn en zijn co-auteurs onderzochten vorig jaar de langetermijneffecten van klimaatverandering. Volgens hen zal de wereld er bij ongewijzigd beleid in 2100 6,2% armer voor staan dan wanneer we het 1,5 graden-scenario volgen. Dat beleidsveranderingen nu evident voordelig uitpakken in 2100 is helaas voor bijna niemand die nu leeft een argument.

Toch is het nuttig om na te denken over structurele veranderingen die deze crisis in gang zou kunnen zetten. Want onze overheden maken boute beslissingen bij de ongekende dilemma’s waartoe zij zich gesteld zien, zowel in het stutten van hele economieën als ook in het op zelden geziene schaal opkopen van schuldpapieren. Als er één duidelijk punt naar voren komt in deze crisis, dan is het dat de overheid er is als het moet. En dat als het moet, ze doortastend en krachtig optreedt met misschien wel blijvende gevolgen.

Als we dat gegeven combineren met het besef dat de coronacrisis de energiesector (tijdelijk) op zijn kop zet, met in april slechts een kwart van de pre-corona vraag naar olie. En dat gegeven ook combineren met onzekerheid in de eens zo zekere energiesector die investeerders afschrikt. Dan zou dit wel eens een uniek moment kunnen zijn voor beleid dat een groene herstart van onze economie mogelijk maakt. En dat alles tegen lagere maatschappelijke en economische kosten dan lang voor mogelijk werd gehouden. Dat heeft meerdere redenen, die The Economist op 21 mei goed samenvatte:

Ten eerste zorgt de lage energieprijs maatschappelijk gezien voor een relatief zachte landing wanneer de overheid switcht van subsidies op productie van fossiele brandstof naar beprijzing ervan. Alleen al omdat bij de huidige lage productie van bedrijven die veel fossiele brandstoffen verbruiken, zoals in de auto- en staalindustrie, de CO2-belasting ook lager zal zijn.

Ook zijn bedrijven die het hardste geraakt zijn door opgeschudde productieketens, zoals autofabrikanten, uit zichzelf al bezig met een pijnlijke reset. Dit is een kans om die bedrijven op voorwaarde van uitstootbeperking erbovenop te helpen. In Nederland helpt bijvoorbeeld het Planbureau voor de Leefomgeving specifieke bedrijfstakken met het in kaart brengen van de uitstoot per onderdeel van het productieproces, en met een overzicht van de beschikbare technologieën in die markt die de uitstoot reduceren. De combinatie van prijsprikkels en handelingsopties naar een duurzame productie helpt die bedrijven vooruit.

Groen kloppend hart

Maar er ligt vooral een gouden kans voor overheidsinvesteringen. Want wat economieën in crisis nodig hebben, is stimulerende investeringen die het welvaartsverlies van de crisis goedmaken. Overheidsinvesteringen die een multiplier hebben groter dan één, dat wil zeggen; die toegevoegde waarde in een economie teweegbrengen die de kosten van die investering meer dan goed maken.

Het onderzoek van de economen dat ik hierboven aanhaalde laat zien dat klimaatinvesteringen voor de hele lange termijn al lang renderen. De extreem lage rente maakt die klimaatinvesteringen nu zeldzaam aantrekkelijk. Ook omdat de bottleneck voor het doorstoten van hernieuwbare energie vooral ligt in de capaciteitsproblemen van het netwerk dat de stroom moet transporteren. Laten we daar nu in investeren.

En dan is er tenslotte nog de consument. Deze crisis heeft al de neiging om kwetsbare groepen harder te raken. Klimaatbeleid kan door duurzame keuzes goedkoper te maken de consument aan zijn zijde vinden. Mocht het zo zijn dat de trendwatchers die voorspellen dat wij allen een groen kloppend hart hebben gekregen onjuist blijken, dan zal ook de consument die op basis van prijs en niet op basis van duurzaamheid kiest, een tevreden consument en kiezer blijken.

Sandra Phlippen, Chief Economist ABN AMRO

Deze opiniebijdrage is eerder verschenen in het FD en op de website van ABN AMRO.