De Raad is tevreden over de inzet van Nederlandse ondernemingen op gebieden die de bedrijven direct raken. Over de verantwoordelijkheid ten opzichte van belanghebbenden en issues die verder bij de onderneming vandaan liggen, is het oordeel echter harder: de meerderheid van de Raad geeft aan, nauwelijks bewijs te zien van verantwoordelijkheidsbesef op deze terreinen. Bedrijven kennen hun directe verantwoordelijkheden wel, maar de indirecte veel minder, zo stelt de Raad vast. Deze mening is opvallend, omdat maar liefst 86% van de respondenten ondernemingen moreel verplicht acht om in actieve zin hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te tonen.

De opvallendste verschillen in mening hierover zijn er tussen mannen en vrouwen en tussen de generaties. Vrouwen en jongvolwassenen (laatsten geboren na 1964) zijn het er met de rest van de Raad over eens dat bedrijven hun directe verantwoordelijkheden kennen, maar zijn daarin minder uitgesproken positief dan oudere mannen (geboren tussen 1900-1949) en mannelijke babyboomers (geboren tussen 1950-1964). Ook zijn vrouwen en de jongere generatie kritischer over de mate waarin extern verantwoordelijkheidsbesef wordt getoond door bedrijven. De politieke verschillen volgen grotendeels de traditionele partijlijnen: liberale stemmers zijn minder kritisch over de inzet van ondernemingen dan sociaal-democraten en christen-democraten.

Het verschil in oordeel over de directe en indirecte verantwoordelijkheden is deels terug te voeren op wet- en regelgeving. Kwesties als milieuzorg en de rechten van medewerkers zijn binnen de Nederlandse wet uitvoerig geregeld. Uit het positieve oordeel van de Raad over de prestaties van het bedrijfsleven op deze gebieden, valt wellicht af te leiden dat de wetgeving voldoet.2) Op gebieden waar regelgeving achterblijft of afwezig is, is het oordeel van de Raad minder gunstig en bij sommige vragen zelfs hard