In het denken over de energietransitie worden de grote bestaande energiebedrijven vaak omschreven als een vertragende factor. Ze zouden maar lastig afscheid kunnen nemen van fossiele brandstoffen. Promovendus Gerbert Hengelaar van Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) bestudeerde de totstandkoming van het Energieakkoord in 2013 en ontdekte dat de gevestigde bedrijven daarbij juist een cruciale rol vervulden in het versnellen van de transitie door coalities te vormen.

Na jaren van snel opeenvolgende beleidswijzigingen na 2000, ontstond bij overheid, bedrijfsleven en milieugroeperingen rond 2010 sterk de behoefte aan stabiliteit en een duidelijke langetermijnvisie, stelt Hengelaar. Het ministerie van Economische Zaken besloot daarop zoveel mogelijk van deze spelers, 47 in totaal, te laten onderhandelen om zo tot een breed gedragen energie-akkoord te komen.

De onderzoeker was benieuwd welke rol de grote energiebedrijven, zoals Eneco en Essent, met hun jarenlange opgebouwde invloed en gevestigde belangen hierin speelden. Om erachter te komen hoe de onderhandelingen precies waren verlopen analyseerde hij 1345 krantenartikelen. Daaruit werd duidelijk welke ideologische positie alle deelnemers precies innamen en hoe –en waarom- die na verloop van tijd verschoven. Ook ging hij na hoe die posities van invloed waren op de coalities die gedurende het proces werden gesmeed tussen alle lobbyende partijen.

Kernwaarden

Hengelaar keek daarbij allereerst naar de relatief onveranderlijke kernwaarden van het bedrijf: waar staan ze precies voor als het om energietransitie aankomt? Hierin onderscheidde hij vijf visies: pro-decentralisering (overheid minder grote rol), pro-milieu, groene groei (duurzaamheid levert banen op), schone fossiele brandstoffen en ‘pro-economie’. Op basis van deze ideologische grondslagen zochten de energiebedrijven gelijkgestemden en vormden zo coalities.

Uit zijn analyse bleek dat de meeste gevestigde energiebedrijven -niet geheel verrassend- voornamelijk aanhangers waren van schone fossiele brandstoffen en ook hun medestanders in het debat rond die positie zochten. Maar daarnaast bleek ook een aantal van de uitspraken van deze bedrijven -en dan met name Eneco- te rubriceren in de categorie ‘groene groei’: maar liefst 84 procent van de uitspraken van het bedrijf was te herleiden naar het idee van groene groei.

Op die manier kwam Eneco terecht in een coalitie met gelijkgestemde banken als Triodos en ASN, maar ook met milieuorganisaties als Greenpeace. Door met elkaar op te trekken slaagden deze onverwachte partners erin om hun ambitie de productie van windenergie op zee flink te verhogen vast te laten leggen in het uiteindelijke energieakkoord. Ook heeft deze groep samen met de ‘pro-milieu’-coalitie succesvol gelobbyd voor maatregelen om meer energiebesparingen in gebouwen te realiseren. Dit voorbeeld van Eneco laat zien dat gevestigde bedrijven, tegen alle beeldvorming in, toch een belangrijke rol kunnen vervullen bij het tot stand komen van een duurzamer energiebeleid.

Dit onderzoek toont volgens Hengelaar daarnaast aan dat de invloed van de gevestigde energiebedrijven veel verder gaat dan het investeren in duurzame technologie: ze hebben ook een belangrijke stem in het publieke debat en spelen een grote rol bij het maken van beleid. En juist dat beleid is vaak heel bepalend in transities. Het aansluiten van proactieve, gevestigde energiebedrijven -zoals Eneco in de ‘groene groei’ -coalitie- is een belangrijke factor in het afbrokkelen van het gesloten front van energiesector en industrie, vond de onderzoeker. Op die manier hoeven gevestigde energiebedrijven dus niet langer de remmende factor te zijn in de energietransitie, maar kunnen ze het maatschappelijk draagvlak voor energietransitie juist versterken en verbreden, besluit Hengelaar.

Download hier het proefschrift van Gerbert Hengelaar: The Proactive Incumbent: Holy grail or hidden gem? : Investigating whether the Dutch electricity sector can overcome the incumbent’s curse and lead the sustainability transition