In de afgelopen decennia heeft de agenda van duurzame ontwikkeling zich steeds verder verbreed. Ging het eerst nog om een reeks betrekkelijk eenvoudige onderwerpen van lokale milieubescherming, tegenwoordig gaat het om een breed scala van samenhangende sociale, ecologische en economische problemen op nationale en internationale schaal (bijvoorbeeld het broeikasprobleem, de gevolgen van verlies aan biodiversiteit). Mensen worden daardoor minder direct geraakt, dan in geval van lokale milieuproblemen met onmiddellijke gevolgen voor gezondheid en veiligheid.

Bij de nieuwe duurzaamheidsvragen (van bijvoorbeeld genetische modificatie of het opraken van onze gasvoorraden) gaat het om risico’s die moeilijk zijn in te schatten. Evenmin zijn de kansen van technologische oplossingen, bijvoorbeeld tijdige introductie van duurzame energie of van inherent schone auto’s, moeilijk te bepalen. Het beleid voor duurzame ontwikkeling is daardoor complexer geworden en vergt steeds meer samenwerking van overheden, bedrijven en de -civil society’.

Keijzers laat zien dat er nieuwe en intensere samenwerkingsvormen ontstaan. Hij stelt dat de samenwerking tussen maatschappelijke partijen zich ontwikkelde van een voldoende voorwaarde voor het realiseren van milieuverbeteringen, tot een noodzakelijke voorwaarde voor de effectieve aanpak van duurzame ontwikkeling. Het onderzoek laat ook zien dat ondernemingen worden gedwongen tot maatschappelijke openheid en modernisering van de bedrijfsstrategie. Kernwoorden van duurzaam ondernemen zijn: Transitie naar duurzame productietechnologie en duurzame technologiesystemen; Actieve deelname door ondernemingen aan de maatschappelijke dialoog over doelstellingen, risicopercepties en toedelingen van maatschappelijke verantwoordelijkheid voor duurzaamheidvragen; verbreding van samenwerkingsprocessen met klanten, financiers, overheden, maatschappelijke belangengroepen en met andere bedrijven.