‘Al deze initiatieven dragen bij aan de groei van onze onderneming. Er zit een welbegrepen eigenbelang in. Het is zeker geen liefdadigheid. Als het niet bijdraagt aan onze business, is het niet houdbaar tegenover onze managers. Die zullen de projecten anders bij het eerste zuchtje economische tegenwind schrappen.’

Peter White heeft geen enkele behoefte een mooi verhaal te vertellen. De voormalig docent aan de universiteiten van Berkely en Oxford is directeur Europa van P&G’s Duurzame ontwikkelingsteam. Het is een kleine stafafdeling van tien mensen die hun tijd verdelen tussen het schrijven van de ‘groene’ jaarverslagen, het extern uitleggen van wat het concern op dit terrein doet en het intern meedenken over de wijze waarop de trends in verantwoord ondernemen kunnen worden omgezet in ‘business-cases’. ‘We zijn de antennes in de maatschappij en voorzien het concern van impulsen voor nieuwe producten en klanten.’

Elf jaar geleden maakte White de overstap van de wetenschap naar de commercie. Omdat zijn contract in Oxford afliep en banen in deze wereld dun gezaaid zijn. Maar ook uit idealistische motieven. ‘Een kleine verandering bij een groot concern heeft meer gevolgen dan een grote verandering in een ontwikkelingsproject in Nigeria.’

White werd gehaald om wetenschappelijke oplossingen te bedenken voor het reduceren van de afvalberg. Hij heeft Procter de afgelopen jaren de slag zien maken van verantwoord milieu- naar breed gedragen ‘kwaliteit van leven’- beleid. ‘We gebruiken het d-woord (duurzaamheid) pas sinds kort, maar alle stukjes van de puzzel waren altijd al aanwezig. Dat zit ook in onze missie: ”Do the right thing”.

Dat betekent in volgorde van belangrijkheid dat producten veilig moeten zijn, legaal, efficiënt geproduceerd en ook in een consumentenbehoefte voorzien.’

P&G heeft duurzaamheid voor zichzelf vertaald als kwaliteit van leven omdat het veel stimulerender werkt. ‘Het is een positief motto. In duurzaamheid klinkt toch het schuldgevoel door.’ Voor zichzelf heeft het concern twee gebieden aangewezen waarop het wil bijdragen aan die kwaliteit: water en gezondheid/hygiëne. Twee gebieden waar het naar eigen zeggen deskundigheid heeft, maar ook een bedrijfseconomisch belang om er in te excelleren en te groeien.

‘Kijk, dat Chinese kinderen het belang van tandenpoetsen leren is voor hen van belang, maar het betekent voor ons een nieuwe afzetmarkt. Ander voorbeeld: osteoperose (botverkalking) is een groeiend probleem in de vergrijzende westerse wereld. Wij zijn goed in het onttrekken en toevoegen van calcium aan water en dus hebben we een product ontwikkeld dat het kalkniveau in de botten op peil houdt. Dat houdt de kwaliteit van leven van de mensen goed en het is voor ons een nieuwe markt.’

Dezelfde verhalen kan White vertellen over de motieven van P&G om een waterzuiveringsbedrijf te kopen, of om een vitaminerijk drankje te brouwen voor derdewereldkinderen. ‘Dat verstrekken we in Afrika maar we marketen het met veel succes in bijvoorbeeld Venezuela en Midden-Amerika.’

Blijft wel de vraag dat het criterium groei eigenlijk in tegenspraak is met het streven naar duurzaamheid. Waarom die noodzaak tot groei? ‘Groei betekent lang niet altijd meer vervuiling of meer belasting van het milieu. Groei komt ook van innovatie, bijvoorbeeld in het terugbrengen van productiekosten door besparingen op basismaterialen. Het onderzoek naar afvalmanagement heeft ons $ 500 mln aan besparingen opgeleverd en aanzienlijk minder afval. Onze energiebesparingsprogramma’s zorgen ervoor dat we inmiddels negen keer zuiniger produceren dan in 1994. Het wassen op lagere temperaturen met minder waspoeder is ook een gevolg van onze studies naar de levensduur van stoffen.’

P&G werkt veelvuldig samen met niet-gouvernementele organisaties zoals Unicef. Tien jaar geleden was dat nog ondenkbaar, maar ‘we hebben gemerkt dat zij het keurmerk van vertrouwen en geloofwaardigheid geven aan onze projecten’. White verwacht een sterke toename van dergelijke allianties vanwege de rolverdeling die in zijn ogen zal ontstaan.

‘Bedrijven zijn goed in innovatie, waarde toevoegen en het managen van projecten. Ngo’s bieden geloofwaardigheid en kennen de communicatiekanalen, met name in landen in Afrika en Azië. De overheid moet het juridisch raamwerk leveren. Geen van drie kan het alleen.’

Een betere communicatie met toonaangevende instituten, overheden en ngo’s is ook de voornaamste reden voor P&G om deel te nemen aan het proefproject van het Global Reporting Initiative (GRI). ‘GRI is een initiatief van het milieuprogramma van de Verenigde Naties, Unep, en Ceres, de coalitie van milieuverantwoordelijke economieën. Dat is een sleutelpubliek, daar zitten de opinieleiders met wie we willen praten. En zij stellen onze inbreng ook op prijs. Wij zijn betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijnen.’ Op de vraag of P&G zijn interne rapportage of processen heeft moeten veranderen vanwege GRI-eisen, antwoordt White ontkennend. ‘Omdat duurzaamheid al onderdeel was van de bedrijfsstrategie, was dat niet nodig. We hebben nu drie duurzaamheidsverslagen gemaakt volgens de richtlijnen en ze zijn een groot succes. Ze zijn in feite een voorzetting van milieurapporten die we al sinds de jaren zeventig maakten.’

Voor P&G is duurzaamheid een niet meer weg te denken onderdeel van de bedrijfsstrategie. Dat Peter White toch nog 75% van zijn tijd besteedt aan het informeren van de buitenwereld, heeft te maken met een groter publiek dat wil weten waar een bedrijf voor staat, wat zijn normen en waarden zijn. ‘Maar uiteindelijk zou onze afdeling overbodig moeten worden.’

Pieter Couwenbergh

Marleen Janssen Groesbeek