In oktober 2016 vroeg Minister Ploumen, de toenmalige minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens het Kabinet, het Nederlands Nationaal Contact Punt voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (NCP), onderzoek te doen naar de naleving van de OESO-richtlijnen door de Nederlandse olie- en gassector. Het is voor het eerst dat een NCP dergelijk bedrijfsoverstijgend onderzoek laat uitvoeren en hierover advies geeft. Het NCP stelt vast dat de Nederlandse olie- en gassector weliswaar een veelheid aan activiteiten ontplooit die gezien kunnen worden als inspanningen om te voldoen aan de belangrijkste onderwerpen van de OESO-richtlijnen, maar dat de kwantiteit en kwaliteit van de inspanningen van de sector te wensen over laten.

Eind januari 2019 overhandigde het NCP het onderzoek -uitgevoerd door CE Delft / Arcadis- met een brief aan de opdrachtgever, de minister. Op 18 april jl. stuurde de minister de NCP-brief, het onderzoek en de reactie van het Kabinet  naar de Tweede Kamer.

Conclusies onderzoek

Ten behoeve van het onderzoek is een enquête gehouden onder 81 bedrijven. Van de bedrijven die gereageerd hebben (bijna de helft), heeft 91 procent IMVO-beleid op het gebied van werkgelegenheid, 78 procent op het gebied van milieu, 75 procent op het gebied van corruptie en 54 procent op het gebied van mensenrechten.

Het NCP stelt vast dat de Nederlandse olie- en gassector weliswaar een veelheid aan activiteiten ontplooit die gezien kunnen worden als inspanningen om te voldoen aan de belangrijkste onderwerpen van de OESO-richtlijnen, maar dat de kwantiteit en kwaliteit van de inspanningen van de sector te wensen over laten. Het NCP concludeert op basis hiervan dat IMVO binnen de Nederlandse olie- en gassector gebrekkig wordt geïmplementeerd. De kritiek richt zich ook op een gebrek aan transparantie en rapportage. Een groot deel van de bedrijven maakt geen informatie openbaar over het eigen IMVO-beleid, noch over de implementatie van het beleid in de keten.

Daarnaast hebben de bedrijven vaak geen klachtenmechanisme ingesteld en is er geen beleid vastgelegd met betrekking tot het omgaan met klachten over schade van derden. De OESO-richtlijnen vragen dit alles wel. Het NCP benadrukt dat het onderzoek een sectorscan betreft en dus niet wijst op misstanden bij individuele bedrijven. Het NCP geeft aan dat er grote verschillen zijn tussen bedrijven. Het NCP stelt op basis van het feitenonderzoek vast dat IMVO-beleid in de deelsectoren ‘handel’ en ‘distributie aan consumenten’ minder wordt geïmplementeerd. Kleinere bedrijven binnen de sector hebben minder vaak een IMVO-beleid dan grotere bedrijven. Waar (met name grote) bedrijven goede initiatieven ontplooien, komen die maar langzaam van de grond. Het NCP signaleert dat bedrijven het moeilijk vinden om hun individuele verantwoordelijkheid te nemen om de richtlijnen te onderschrijven en conform de richtlijnen te handelen, zolang andere bedrijven dat niet doen.

Het NCP ziet een noodzaak voor extra maatregelen van bedrijven om te waarborgen dat zij voldoen aan de OESO-richtlijnen en beveelt het kabinet aan om de sector aan te sporen tot het maken van een gezamenlijk plan van aanpak, met aandacht voor transparantie. Het plan zou duidelijkheid moeten scheppen voor individuele bedrijven hoe zij hun beleid kunnen vertalen in concrete procedures voor monitoring en controle op naleving van de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de verschillende onderdelen van de OESO-richtlijnen. Een belangrijk aspect hierbij is het instellen van klachtenmechanismen. In het plan van aanpak moeten maatregelen worden beschreven voor de deelsectoren waar een bijzondere kwetsbaarheid bestaat en moeten specifieke acties met betrekking tot mensenrechten en genoegdoening voor slachtoffers worden voorgesteld.