In mijn laatste column schreef ik dat het kabinet aan zet was. Het ontwerp-klimaatakkoord was doorgerekend door de planbureaus. Het kabinet had een ‘verstandige CO2 heffing’ aangekondigd en de uitwerking daarvan domineerde het debat. Ik vond het jammer dat de discussie niet langer ging over hoe we een gepast antwoord konden vinden op de klimaatcrisis. De stelling “ben je voor of tegen een CO2 heffing?” stond centraal. Op 28 juni presenteerde het kabinet dan eindelijk het langverwachte “klimaatakkoord”. Een paar opmerkingen hierover.

Politiek akkoord
Het is een ‘politiek akkoord’ geworden en dus geen breed gedragen maatschappelijk akkoord. Anders dan bij de grote inspiratiebron – het Energieakkoord uit 2013 – volgt geen ceremoniële ondertekening door overheid, werkgevers- en werknemersorganisaties en belangengroepen. Dat is jammer, want de wetgevingstrajecten die uit de kabinetsplannen volgen zijn nu onderhevig aan politieke lobby en maatschappelijk debat. Een gemiste kans, omdat in mijn ogen een maatschappelijk akkoord binnen bereik was. Inhoudelijk kent het klimaatpakket – net als het ontwerp-klimaatakkoord van december – ‘wortels’(verleiding) en ‘stokken’ (verplichting). De belangrijkste verandering is de prominente rol voor de veelbesproken ‘verstandige CO2 heffing’.

De wortels; subsidies voor klimaatinnovatie en CO2 reductie
Buitengewoon veel aandacht is er voor klimaatinnovatie en daar wordt straks € 100 miljoenper jaar overheidsgeld voor ter beschikking gesteld. Ook de aangekondigde marsroute voor de waterstofeconomie is hard nodig voor verdere verduurzaming in de chemie.

Gebleven is ook de verbreding van de SDE+. CO2-reductiemaatregelen in de industrie komen straks in aanmerking voor compensatie van de ‘onrendabele top’. Hiervoor is een budget oplopend naar € 550 miljoen per jaar in 2030 beschikbaar om de industrie te ondersteunen. Een budget dat hard nodig is om de doelen te bereiken. Ieder ETS bedrijf zal de komende 10 jaar van deze regeling gebruik maken.

De stokken; normering en de nationale CO2 heffing
Met de afloop van het MEE convenant in 2020 zal vanaf 2021 de wettelijke verplichting gelden om energie-efficiënte en CO2 reductie maatregelen met een terugverdientijd van minder dan 5 jaar te nemen.

Daarnaast is er natuurlijk veel frustratie over de nationale CO2 heffing. Geheven over de vermijdbare CO2 uitstoot. Zolang bedrijven hun CO2-reductiecurve kunnen volgen – en CO2reductiemaatregelen kunnen nemen – hoeven ze de heffing niet te betalen. Hoe die curve gaat lopen én hoe de hoogte van de CO2 heffing precies zal uitvallen is echter nog niet helder. De uitwerking van dit instrument zal cruciaal zijn voor de werking en effectiviteit van het hele pakket.

In de media en in het politieke debat is al veel gezegd over het risico op weglek van CO2uitstoot, productie en banen als gevolg van de heffing, maar laat me een fundamenteler punt maken.

De 3e industriële revolutie
Met het Akkoord van Parijs is duidelijk geworden dat we de inrichting van onze economie structureel moeten wijzigen. De huidige doelstelling van Europa – een range van 80-95% reductie in 2050 – is niet houdbaar wanneer we serieus werk willen maken van de 1,5°C maximale stijging. Europa zal toe moeten naar de bovenkant van die range en zich moeten richten op een nagenoeg CO2 neutrale economie in 2050. Ik vermoed dan ook dat de nieuwe Europese Commissie hier ongetwijfeld invulling aan gaat geven.

Ook de chemie moet zich radicaal opnieuw uitvinden.
In 2018, aan het begin van de gesprekken over het klimaatakkoord presenteerden we Chemistry 4 Climate . Een routekaart naar 2050 voor de Nederlandse chemie. We lieten zien hoe de sector 95% CO2 reductie kan bereiken; niet alleen in onze eigen schoorsteen, maar in de hele keten. Dat is een gigantische uitdaging, maar het als we samen met overheid, elektriciteitssector en afnemers inzetten op de juiste innovaties, investeringen en de juiste infrastructuur.

Op die wijze begonnen we aan de onderhandelingen van het klimaatakkoord. De industrie liet zien dat we de sectordoelstellingen konden halen. Dat we – als industrie – een groter deel van de uitdaging op ons konden nemen. We identificeerden projecten die weliswaar technisch, maar (nog) niet economisch haalbaar waren. En we lieten zien hoe afhankelijkheid van infrastructuur, afnemers en toeleveranciers in complexe industriële clusters belangrijke randvoorwaarden waren om deze uit te kunnen voeren.

Ergens in het proces is die insteek – het idee van samenwerken om een industriële revolutie van ongekende aard mogelijk te maken – verworden tot een discussie over lasten en verplichtingen. In die discussie is de industrie niet allen de vervuiler, maar ook de schuldige. En ‘de vervuiler betaalt’ is niet langer een economisch principe, maar het antwoord op een schuldvraag.

De chemische industrie heeft niet een hogere schuld aan klimaatverandering, wel een grote verantwoordelijkheid om bij te dragen aan oplossingen. Ik ben ervan overtuigd dat de industrie die verantwoordelijkheid zal nemen.

De komende periode..
De Tweede Kamer is nu met reces. Het is de verwachting dat in het najaar verschillende wetgevende (o.a. CO2 heffing) en ondersteunende (o.a. taskforce infrastructuur) trajecten ingezet worden. De VNCI gaat zich hiervoor nadrukkelijk inzetten en wij zullen onze leden daar actief bij betrekken.

Martijn Broekhof, hoofd Energie & klimaat bij de Koninklijke VNCI. Deze column werd eerder gepubliceerd op de website van VNCI