In de studie ‘Kosten die de kassabon niet halen’ van LEI Wageningen UR, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, gaat het om negatieve effecten van voedselproductie op mens en milieu. Dat kunnen huidige maar ook toekomstige effecten zijn; ze kunnen in Nederland optreden maar ook in andere delen van de wereld. De kosten van dergelijke effecten zijn niet verwerkt in de prijs van het voedsel. Het LEI heeft zich nu gebogen over de vraag hoe dergelijke kosten gedekt kunnen worden.
Daarbij bleek het beleidsprincipe ‘zoek de goedkoopste kostenvermijding’, dat externe kosten op een zo goedkoop mogelijke manier probeert te vermijden, de voorkeur te verdienen boven het bekende principe de vervuiler betaalt.

De kosten moeten dan ook daar worden gelegd waar die effecten tegen de geringste kosten voorkomen kùnnen worden en dat is niet altijd de plek waar de vervuiling opgetreden zou zijn. Daardoor kunnen er wel discussies optreden over de rechtvaardigheid van het principe, waarschuwen de onderzoekers.

Op het ogenblik worden in verschillende EU-landen diverse maatregelen ingevoerd om externe kosten van voedsel te dekken of te vermijden, zoals belastingen op vet en vlees. De invoering van zulke maatregelen is niet eenvoudig en het effect op het eet- en koopgedrag is onduidelijk, schrijven de onderzoekers. Toch kan onder sommige omstandigheden beprijzen een belangrijk instrument zijn, vooral in combinatie met informatie voor de koper over het type kosten dat in de prijs is verwerkt. Dan kan de consument duurzame afwegingen maken.

Als de overheid maatregelen invoert om externe kosten te vermijden zal dat alleen effectief zijn als het in het kader gebeurt van een combinatie van publieke en private maatregelen, en voor de juiste doelgroepen. Kennis van de wisselwerking tussen productie en consumptie (veiliger voedsel kan bijvoorbeeld leiden tot minder keukenhygiëne) is dan belangrijk.