De uitbreiding van industriële kobalt- en kopermijnen in de Democratische Republiek Congo (DRC) heeft geleid tot de gedwongen uitzettingen van gemeenschappen en ernstige mensenrechtenschendingen zoals seksueel geweld, brandstichting en mishandelingen. Dat blijkt uit het nieuwe rapport Powering Change or Business as Usual? van Amnesty International en Initiative pour la Bonne Gouvernance et les Droits Humains (IBGDH) uit de DRC. In het rapport wordt beschreven hoe de drang naar uitbreiding van mijn-operaties van multinationals gemeenschappen uit hun huizen en van hun land heeft verdreven.

‘De gedwongen huisuitzettingen die plaatsvinden als bedrijven hun industriële koper- en kobaltmijnprojecten willen uitbreiden, verwoesten levens en moeten nu stoppen’, zegt Agnès Callamard, de secretaris-generaal van Amnesty International.

‘Amnesty International erkent de belangrijke functie van oplaadbare batterijen bij de energie-overgang van fossiele naar hernieuwbare brandstoffen. Maar klimaatrechtvaardigheid vraagt om een eerlijke overgang. Een wereldeconomie zonder fossiele brandstoffen moet niet tot meer mensenrechtenschendingen leiden.’

‘De bevolking van de DRC is tijdens de koloniale- en post-koloniale periode uitgebuit en mishandeld, en hun rechten worden nog steeds opgeofferd- terwijl de rijkdommen om hen heen worden weggehaald.’

De groeiende vraag naar zogenoemde schone energie-technologieën heeft ook een grotere vraag naar bepaalde metalen gecreëerd, zoals koper en kobalt, die essentieel zijn voor de productie van de meeste lithium-ion batterijen. Deze batterijen worden gebruikt in veel apparaten, waaronder elektrische auto’s en mobiele telefoons. De DRC heeft de grootste kobalt-voorraden in de wereld, en staat op de zevende plaats als het aankomt op koper-voorraden.

De gemiddelde batterij van een elektrische auto heeft meer dan 13kg aan kobalt nodig, een mobiele telefoon ongeveer 7g. De vraag naar kobalt zal in 2025 uitkomen op 222.000 ton – dat is een verdriedubbeling ten opzichte van 2010.

Donat Kambola, de directeur van IBGDH zegt: ‘Mensen worden gedwongen hun huizen uitgezet, of bedreigd of geïntimideerd om weg te gaan, of misleid om in te stemmen met belachelijke afkoopsommen. Vaak was er geen sprake van compensatie, gerechtigheid of toegang tot juridische bijstand.’

Candy Ofime en Jean-Mobert Senga, onderzoekers van Amnesty International en mede-auteurs van het rapport, zeggen: ‘We hebben herhaaldelijk gezien dat wettelijke bescherming zoals aangegeven in internationale mensenrechtenwet, en nationale wetgeving, niet werd gewaarborgd. Ook registreerden we het schaamteloos negeren van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.’

Methodologie

Voor het rapport interviewden Amnesty International en IBGDH meer dan 130 mensen bij zes verschillende mijnbouwprojecten in en rond de stad Kolwezi, in de zuidelijke provincie Lualaba, tijdens twee bezoeken in 2022.

Onderzoekers bekeken daarnaast documenten en brieven, foto’s, video’s, satellietbeelden en de reacties van bedrijven. De onderzoeksresultaten van vier mijnen worden beschreven in het rapport. Verschillende gevallen van schendingen bij drie mijnen, zoals gedwongen uitzettingen, staan hieronder beschreven. Bij de vierde mijn, Kamoa-Kakula, werd bewijs gevonden van ongeschikte herhuisvesting. Hier kunnen de reacties worden bekeken van de bedrijven die in het onderzoek worden genoemd.

Huizen vernietigd door mijnuitbreiding in stad

In het hart van de stad Kolwezi zijn gemeenschappen die al lange tijd in de stad gevestigd waren verwoest toen een grote open koper- en kobaltmijn in 2015 heropend werd.

Het project wordt geleid door het bedrijf Compagnie Minière de Musonoie Global SAS (COMMUS), een joint-venture van het Chinese Zijin Mining Group Ltd en het staatsmijnbedrijf van de DRC, Générale des Carrières et des Mines SA (Gécamines).

De getroffen buurt is Cité Gécamines, waar ongeveer 39.000 mensen wonen. De meeste huizen hebben meerdere kamers en staan in ommuurde compounds met water en elektriciteit. Er zijn scholen en ziekenhuizen in de buurt.

Sinds de mijnbouwactiviteiten weer begonnen, kregen honderden bewoners te horen dat ze moesten vertrekken, of zijn ze al weggestuurd. De gemeenschappen werden niet voldoende geraadpleegd en plannen voor uitbreiding van de mijn werden niet openbaar gemaakt. Sommige bewoners kwamen er pas achter dat hun huizen afgebroken zouden worden toen ze rode kruizen vonden op hun gebouwen.

Edmond Musans, 62 jaar, moest zijn huis afbreken en vertrekken. ‘We hebben er niet om gevraagd om te verhuizen, het bedrijf en de overheid kwamen naar ons toe en zeiden: “er zijn mineralen hier”‘.

De uitgezette bewoners geven aan dat de compensatie die werd aangeboden door COMMUS niet voldoende was om nieuwe soortgelijke woningen te kopen. Veel mensen kwamen terecht in gebouwen zonder water of betrouwbare elektriciteit in de buitenwijken van Kolwezi, en hebben nu een veel lagere levensstandaard. Ze hebben niet de juiste middelen en mogelijkheden om in beroep te gaan of gecompenseerd te worden.

Een voormalige bewoner zegt: ‘Ik had een groot huis, met elektriciteit, water… Nu heb ik een klein huis, dat was het enige dat ik me kon veroorloven met de compensatie… we moeten water drinken uit putten… en er is bijna geen elektriciteit.’

Cécile Isaka, een voormalige bewoner, zei dat de ontploffingen die werden ingezet om de mijn groter te maken, zulke grote scheuren in haar huis veroorzaakten dat ze bang is dat het zal instorten. Omdat ze geen andere keuze had, accepteerde ze de compensatie die men haar aanbood en brak ze haar huis af in 2022 zodat ze de stenen kon gebruiken om het elders weer op te bouwen.

Edmond Musans hielp bij het opzetten van een comité om de belangen te behartigen van meer dan 200 huishoudens die risico liepen uitgezet te worden. Ze wilden meer compensatie ontvangen van COMMUS. Het comité heeft zijn zorgen gedeeld met de provinciale autoriteiten, maar zonder resultaat.

COMMUS liet aan Amnesty International weten dat het de communicatie met betrokkenen wil verbeteren.

Verbrande huizen en gewonde bewoners

Amnesty-onderzoekers interviewden mensen in de buurt van het Mutoshi-project, dat wordt geleid door Chemicals of Africa SA (Chemaf), onderdeel van Chemaf Resources Ltd, dat een hoofdkantoor in Dubai heeft. De mensen beschreven hoe soldaten een nederzetting met de naam Mukumbi platbrandden.

Ernest Miji, de lokale leider, vertelde dat in 2015 drie vertegenwoordigers van het bedrijf samen met twee politieagenten langskwamen om hem te vertellen dat de bewoners van Mukumbi weg moesten gaan. De vertegenwoordigers kwamen daarna nog vier keer langs.

Kanini Maska, een voormalige bewoner, herinnert zich een van de bezoeken: ‘De vertegenwoordiger van Chemaf zei tegen ons: “Je moet het dorp nu verlaten.” We vroegen hem: “Waar moeten we heen? Dit is… waar we onze kinderen opvoeden, waar we het land bewerken en waar onze kinderen naar school kunnen.”‘

Geïnterviewden vertelden hoe op een morgen soldaten van de Republikeinse Garde kwamen en hun huizen in brand staken. Dorpsbewoners die hen probeerden te stoppen, werden geslagen.

‘We konden niets meer meenemen’, zei Kanini Maska, 57 jaar. ‘We hadden niets om mee te overleven en moesten nachten in het bos doorbrengen.’

Een meisje dat toen 2 jaar oud was en van wie we de naam niet noemen, raakte ernstig verbrand. Ze blijft er levenslange littekens aan overhouden. Haar oom vertelde dat het matras waarop ze lag in brand vloog.

Satellietbeelden bevestigen de verhalen dat Mukumbi – waar ooit 400 gebouwen stonden, waaronder een school, een gezondheidskliniek en een kerk – op 7 november 2016 werd verwoest.

Na protesten stemde Chemaf ermee in een bedrag van 1,5 miljoen US Dollar uit te betalen via de lokale autoriteiten. Sommige voormalige bewoners ontvingen echter maar 300 US Dollar. Chemaf ontkent enige betrokkenheid, enig wangedrag, of aansprakelijkheid bij de verwoesting van Mukumbi, of het opdracht geven aan militairen om het dorp te vernietigen.

Gewassen vernietigd met bulldozers en seksueel geweld

In de buurt van Kolwezi, runt een dochteronderneming van de Eurasian Resources Group (ERG), die haar hoofdkwartier in Luxemburg heeft en van wie de grootste aandeelhouder de overheid van Kazachstan is, het Metalkol Roan Tailings Reclamation (RTR) project.

Eenentwintig boeren die deel uitmaken van een collectief dat gewassen verbouwt in de buurt van het dorp Tshamundenda, zeiden dat in februari 2020 soldaten met honden kwamen en het gebied bezetten. Ze waren hierover niet goed geïnformeerd en hadden geen bericht van uitzetting ontvangen. De velden met gewassen werden door bulldozers vernietigd.

Een vrouw, die we ter bescherming van haar identiteit Kabibi noemen, beschrijft hoe ze probeerde te oogsten voordat haar gewassen werden vernield, toen ze door drie soldaten werd gepakt en verkracht, terwijl andere soldaten toekeken.

Kabibi was twee maanden zwanger en had medische hulp nodig. Ze vertelde haar familie en het dorpshoofd over wat er was gebeurd, maar was te bang het aan te geven bij Metalkol of de lokale autoriteiten. Ze beviel later veilig van haar baby.

Kabibi vertelde de onderzoekers: ‘Ik ben een weduwe, ik kan het me niet veroorloven mijn kinderen op een school te registreren… tot op de dag van vandaag heb ik geen werk of andere bron van inkomsten. Ik loop rond, van huis naar huis, op zoek naar eten voor mijn kinderen.’

De boeren hebben herhaaldelijk geprotesteerd en om compensatie gevraagd maar niets ontvangen.

In een reactie liet ERG weten geen controle te hebben over de inzet van soldaten. De overheid zou hebben aangegeven dat het boerencollectief compensatie had ontvangen van een ander mijnbouwbedrijf dat voorheen de mijn exploiteerde, maar dat ontkennen de boeren.

Stop gedwongen uitzettingen

Het rapport roept de autoriteiten van de DRC op om onmiddellijk een einde te maken aan gedwongen uitzettingen, een onafhankelijke onderzoekscommissie in het leven te roepen, en nationale wetgeving op het gebied van mijnbouw en uitzettingen te versterken in lijn met internationale mensenrechtenstandaarden.

De autoriteiten hebben gedwongen uitzettingen uitgevoerd of eraan meegewerkt, en zijn er niet in geslaagd de rechten van mensen te beschermen. Onder die rechten vallen de rechten zoals genoemd in de International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het leger mag nooit betrokken zijn bij gedwongen uitzettingen.

De beweringen van de bedrijven dat zij zich houden aan hoge etische standaarden bleken op niets gebaseerd te zijn. Ze hebben de verantwoordelijkheid om schendingen te onderzoeken, te zorgen voor compensatie, en verdere schendingen te voorkomen. Alle bedrijven moeten ervoor zorgen dat hun bedrijfsactiviteiten de lokale gemeenschappen niet schaden.

Donat Kambola van de IBGDH zei: ‘De internationale mijnbedrijven die betrokken zijn, hebben grote zakken en kunnen het zich makkelijk veroorloven de veranderingen te maken die nodig zijn om mensenrechten te beschermen, processen te starten die de levens van de mensen in de regio verbeteren, en compensatie te geven voor de geleden schendingen.’

‘De Democratische Republiek Congo kan een doorslaggevende rol spelen bij de overgang van fossiele naar hernieuwbare brandstoffen in de wereld, maar de rechten van gemeenschappen mogen niet worden vertrapt in de vaart naar het delven van mineralen die nodig zijn om fossiele brandstoffen in de wereldeconomie te verminderen’, zegt Agnès Callamard van Amnesty International.

Foto: Amnesty International