‘Struisvogelpolitiek is geen optie’, zegt Jan Ernst de Groot, executive vice president van KLM, in een gesprek met deze krant. ‘Je stopt je hoofd niet in de grond als de lucht viezer wordt. Dat is geen houdbare houding of een positie die je lang volhoudt.’

Twee dagen voordat Air France-KLM zijn halfjaarcijfers presenteert, snijdt De Groot een gevoelig onderwerp aan in de luchtvaart. Hij refereert aan de discussie rondom klimaatverandering, zoals die ook recentelijk nog onder de publieke aandacht is gebracht door Al Gore’s film An Inconvenient Truth en door de Britse econoom Nicholas Stern.

De luchtvaart draagt voor zo’n 3% bij aan het broeikaseffect. Die bijdrage groeit, omdat de luchtvaart zelf jaarlijks met zo’n gemiddeld 5,9% groeit en omdat andere sectoren er veel beter in slagen om over te schakelen op milieuvriendelijke brandstoffen.

KLM heeft nog het voordeel dat het dankzij miljardeninvesteringen in de vloot zo’n 25% brandstof-efficiënter vliegt dan het Europees gemiddelde. Ook is KLM de enige maatschappij met een ISO 14001-certificatie. Van zelfgenoegzaamheid is bij De Groot geen sprake.

‘Dat je als sector vervuilend bent, is een uitspraak die je niet graag doet over jezelf’, zegt hij. ‘Aan de andere kant: wat is strategie? Dat is toch je eigen product en positionering in de markt voortdurend ter discussie stellen. Zo bedoel ik het vooral. Er is wel wat aan de hand. Je kunt wel wachten tot de wal het schip keert, maar ik denk dat je het heft in handen moet nemen. Iedereen vraagt erom: je klanten, je werknemers, de wetgever. We moeten met een open vizier de klimaatproblemen te lijf, anders keert de maatschappij zich tegen ons.’

De Groot: ‘Nu verloopt het vliegverkeer in Europa via een lappendeken van verkeerscontrolesystemen. Een meer efficiënte verkeersleiding scheelt 10% tot 12% aan CO2-uitstoot. Het plan om tot zo’n Single Sky te komen bestaat al een tijd. Maar het komt er niet van omdat er allerlei militaire luchtruimen tussen zitten of omdat lidstaten niet bereid zijn hun soevereiniteit op te geven of te bundelen.’

Volgens De Groot moet er ook worden gekeken naar maatregelen om de CO2-uitstoot te beheersen via het Europese handelssysteem voor emissierechten (ETS). Dat systeem, waarin bedrijven een beperkte hoeveelheid CO2-uitstootrechten krijgen, bestaat al sinds 2005 voor andere industriële sectoren. De Europese Commissie stelt voor dit systeem vanaf 2010 ook voor de luchtvaart te introduceren. ‘KLM is voorstander van dat systeem. We moeten in Europa wel als eerste die stap zetten, want als we zeggen: we doen het mondiaal of helemaal niet, dan gebeurt er nooit wat en verschuilen we ons achter de ideale oplossing die er toch nooit komt.’

ETS heeft ook nog het voordeel dat het werkt volgens marktprincipes. ‘Het heeft een competitief effect, want je zult groei moeten kopen. En dat kan alleen als je milieuprestaties goed zijn.’

De Groot verbindt daarbij wel de voorwaarde dat ETS de concurrentiepositie van Europese vliegmaatschappijen niet aantast. ‘Europa moet niet onaantrekkelijk worden. Anders krijg je maatschappijen, zoals uit de Golfstaten, die om Europa heen vliegen en Europa letterlijk links laten liggen. Dus moet je er heel verstandig mee omgaan.’

Milieumaatregelen zoals belasting op vliegtickets hebben volgens De Groot een ‘verstorend, kostenverhogend en niet doelmatig’ effect. ‘ETS is door zijn marktmechanisme veel effectiever dan belastingmaatregelen. Als je een belastingmaatregel oplegt, voorkom je dat bedrijven duurzaamheid echt als hun probleem ervaren en doorleven. Het is verkiezingstijd, dus hebben alle politieke partijen die ticketbelasting in hun verkiezingsprogramma staan.’ Belasting op vliegen lost volgens de KLM niets op. ‘Het prikkelt niet tot innovatie terwijl je juist naar een geïntegreerde duurzaamheidsaanpak toe wil. Het is in ieders belang om tot maatregelen te komen die ook écht milieu-effectief zijn. Ook wij proberen al onze bedrijfsprocessen te integreren met milieu. Waarom doet de overheid dat dan niet? Misschien moet er een aparte staatssecretaris voor duurzaamheid komen die de relevante vakdisciplines vertegenwoordigt. Nu is de beleidsmatige aansturing nog te gescheiden. Daar verlies je zoveel mee.’