Klaterende getallen, en in Nederland is het verhoudingsgewijs niet veel anders. Behalve een groei-industrie is bedrijfsethiek blijkbaar ook een succesverhaal.

Dat bleek onlangs weer in Groningen. De economische faculteitsvereniging aldaar, de organisatie van economiestudenten, organiseerde haar jaarlijks congres. Dat doen wel meer economische faculteiten, maar dat van Groningen is het grootste en meest prestigieuze. Meer dan vijfhonderd deelnemers verzamelden zich in de Groninger stadsschouwburg. Het thema luidde: ‘Changing Corporate Culture’, met als strekking ‘er is iets aan het veranderen in de gebruikelijke opvattingen over ondernemen en marktactiviteiten, en dat is goed’. Van bedrijfskundestudenten zijn we een dergelijke stelling langzamerhand gewend, maar dat nu ook bij economen het licht doorbreekt is bijzonder.

Het organisatiecomité had hoog ingezet. Achtereenvolgens kwamen Hans Wijers van Akzo Nobel , Arnold Schilder van De Nederlandsche Bank, Rijkman Groenink van ABN Amro en Ad Scheepbouwer van KPN het toneel op met hun visie op het thema en met hun ervaringen. Ik was uitgenodigd om de vraag aan te snijden: ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen : hoever zijn we inmiddels?’

De toon van de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven was overheersend positief. Scheepbouwer heeft het nog steeds moeilijk met de Opta, Groenink wil nu eindelijk eens van het structuurregime af, en Schilder heeft zijn handen vol aan het arrangeren van een soepel en tegelijk efficiënt toezicht, maar niemand struikelt meer over het woord ‘ verantwoord ondernemen ‘, en dat is wel eens anders geweest.

Toen ik bijna twintig jaar geleden bij mijn aantreden als hoogleraar bedrijfsethiek pleitte voor de aanstelling van een bedrijfsethicus binnen grotere ondernemingen, naar analogie van de bedrijfsjurist en de interne accountant, werd ik door de toenmalige voorzitter van de raad van bestuur van Akzo in een ingezonden brief weggehoond. Nu klinkt de bestuursvoorzitter van Akzo Nobel in het openbaar als de eigen ethicus van zijn onderneming, en niemand toont zich verbaasd. Wat is er veranderd, en moeten we daar gelukkig mee zijn?

We zijn een nieuwe fase ingegaan. Bedrijfsethiek is operationeel geworden. Daar mogen we best gelukkig mee zijn, maar niet tevreden.

In het begin, midden jaren tachtig van de vorige eeuw, was bedrijfsethiek vooral iets voor in de collegezaal. Uit het echte leven werd een bedrijfscasus gepresenteerd die morele vragen opriep. Aan de studenten werd vervolgens gevraagd om een beargumenteerd en ethisch verantwoord standpunt te ontwikkelen. ‘Stel, je bedrijf heeft een vestiging in India. De gewoonte is daar dat het hogere kader woont in de betere en beter beschermde wijken van de stad. Lokale managers ontvangen daarvoor een huisvestingstoelage boven op hun salaris. Op een dag ontdek je dat een lokale manager in de sloppenwijk van zijn jeugd is blijven wonen, maar wel de toelage toucheert. Het geld gebruikt hij om de studie van zijn jongere broer te bekostigen. Wat doe je als bedrijfsleider?’ Situaties als deze zijn per strekkende meter voorhanden.

Bewust naar een dergelijke casus kijken kan heel vormend zijn. Mensen versterken hun morele alertheid en vaardigheid, zij ontwikkelen morele spierballen, zij duiken niet meer schichtig weg als zij geconfronteerd worden met een ethisch dilemma. Dat is winst, maar het bleek niet genoeg.

Met name in de directiekamers groeide de vraag naar instrumenten om verantwoord ondernemen aan te pakken en om de resultaten zichtbaar en meetbaar te maken. Dit leidde tot een fasewisseling. Van de collegezaal naar het hoofdkantoor, van discussie naar maatschappelijk jaarverslag, van casus naar code.

In deze fase bevinden we ons vandaag. De instrumenten om verantwoord ondernemen aan de orde te stellen zijn sterk gegroeid in aantal en kwaliteit, en daar kunnen we gelukkig mee zijn. Maar voor tevredenheid is nog geen reden. Ruimtelijk dringt het beeld van een plateau zich op. We zijn een eind gevorderd, maar veel nieuwe vergezichten dienen zich niet meer aan. En toch is daaraan behoefte.

We staan op de drempel van een nieuwe fase van verantwoord ondernemen , zowel in de praktijk als in de reflectie. In de praktijk gaat het om nieuwe samenwerkingsverbanden tussen overheden, ondernemingen en hun organisaties, en maatschappelijke groeperingen van uiteenlopende snit, die verantwoord ondernemen tot een gezamenlijk project maken. Verantwoordelijkheid niet als iets wat men naar eigen goeddunken invult, en zeker niet als iets wat men elkaar toeschuift, maar als gedeelde opgave. Van casus via codes naar coalities.

Op reflectief niveau gaat het om een nieuwe doordenking van vrijheid en vrijwilligheid. Er is reflectie nodig op het schijnbaar paradoxale gegeven dat er, op het snijvlak van het private en het publieke domein, sprake kan zijn van niet-afdwingbare verplichtingen. Verantwoord ondernemen is te belangrijk om het aan de vrijheid en vrijwilligheid van ondernemingen over te laten. Het is een publieke verplichting, ook van private ondernemingen, maar een verplichting die veel van haar effect verliest wanneer zij moet worden afgedwongen. Hier is nog heel wat denkwerk nodig. Ook economen lijken dat inmiddels te begrijpen, minstens in Groningen.

Henk van Luijk is filosoof en oud-hoogleraar bedrijfsethiek