Het is een succesvol initiatief gebleken. De ontwikkeling van de verslaggevingsrichtlijnen loopt synchroon met de groei van het aantal bedrijven dat zich bekeert tot duurzaam ondernemen en de behoefte van de buitenwereld te kunnen controleren of ondernemingen dat ook echt doen of dat het slechts een façade is. En de GRI heeft in de vijf jaar dat het nu bestaat een breed netwerk van mensen, organisaties en bedrijven om zich heen verzameld die voortdurend meedenken en commentaar leveren op de richtlijnen.

Op de eerste versie van de richtlijnen uit 1999 was veel kritiek van mensenrechtenorganisaties en vakbonden omdat ze vooral ingingen op milieuprestaties van bedrijven en niet op de sociaal-ethische inspanningen. De tweede en nu de derde versie zijn veel evenwichtiger als het gaat om de driehoek mensen, milieu en economische meerwaarde. Het traditionele winstbegrip is te veel gericht op financiële waarden en gaat voorbij aan de menselijke waarde en natuurlijk kapitaal.

Uit een niet representatief onderzoek onder de aanwezige ondernemers op de bedrijvendag van de VN-conferentie bleek dat een groot deel van de bedrijven die de GRI-richtlijnen toepassen voor hun duurzaamheidsverslaggeving, de verzamelde informatie daarvoor ook gebruikt voor het verbeteren van hun bedrijfsvoering. De richtlijnen vragen informatie over grondstoffengebruik, energiegebruik, uitstoot van broeikasgassen, maar ook over de samenstelling van het personeelsbestand en hoeveel vrouwen en minderheden er in leidinggevende posities zitten.

De GRI-richtlijnen worden ondersteund door het World Business Council for Sustainable Development (WBCSD), een organisatie van 160 multinationals die streven naar een duurzame bedrijfsstrategie. Veel van die ondernemingen volgen bij hun duurzaamheidsverslaggeving de richtlijnen. Volgens Alan White, voorzitter van de GRI, is de essentie van de richtlijnen de flexibiliteit. ‘Wij vragen niet van bedrijven om de richtlijnen tot in detail te volgen. Zij moeten de zaken eruit pakken die voor hen van belang zijn. Dat betekent overigens niet dat ze maar wat aan mogen rommelen. Er is wel een soort minimum waarover gerapporteerd moet worden. Wij noemen dat de ‘accordance standard’.’ In de komende tijd zal de GRI verder werken aan sectorale richtlijnen. ‘GRI is werk in uitvoering’, zegt White. Hij sluit niet uit dat daar ook richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving voor ministeries en lokale overheden uit zouden kunnen komen. ‘Wij willen dat GRI de ‘gouden standaard’ wordt voor de verslaglegging over duurzaamheid. Dat betekent dat we de balans willen bewaren tussen flexibiliteit en onderlinge vergelijkbaarheid. Bedrijven van dezelfde sector moeten zodanig onze richtlijnen volgen dat ze door bankiers, analisten en maatschappelijke organisaties kunnen worden vergeleken.’

White vergelijkt de ontwikkeling van de duurzaamheidsverslaggeving met die van de financiële verslaggeving in de jaren dertig. ‘De twintigste eeuw zag de evolutie van de financiële verantwoording. Na de beurscrisis van 1929 moesten er richtlijnen komen hoe bedrijven hun financiële informatie juist en transparant aan iedereen zouden moeten geven. Er waren toen helemaal geen financiële jaarverslagen. De bedrijfsgemeenschap klaagde toen steen en been. Hoe moesten ze dat doen? Dat was veel te veel werk en zou veel te duur zijn. Nu kan geen enkel bedrijf meer zonder, maar staat ook de oude manier van deze verslaglegging ter discussie. GRI heeft al het compliment gehad dat bij een hervorming van de huidige financiële verslaggeving onze richtlijnen als voorbeeld moeten dienen.’

Marleen Janssen Groesbeek