De manier waarop bedrijven rapporteren over duurzaamheid is niet duurzaam, zo stelt hoogleraar Corporate Reporting Michael Erkens in zijn oratie. “We moeten wereldwijd toewerken naar een uniform kader voor duurzaamheidsverslaggeving, zodat we de prestaties en pogingen op het gebied van duurzaamheid van bedrijven beter kunnen vergelijken.”
De waardecreatie van een organisatie wordt niet langer enkel en alleen meer beoordeeld op basis van financiële resultaten. De afgelopen twee decennia is steeds meer aandacht gekomen voor duurzaamheidsverslaglegging, waarbij een breed publiek wordt bereikt. Naast investeerders gaat het ook om klanten, werknemers, toezichthouders en de samenleving. Maar het rapporteren over duurzaamheid blijkt ingewikkeld en de snelheid waarmee wet- en regelgeving uit de grond wordt gestampt, leidt volgens Erkens tot een ondoorzichtig raamwerk waarbij bedrijven en stakeholders niet altijd weten waar ze aan toe zijn.
Meten
Op dit moment zijn er verschillende nationale- en internationale organisaties die zich bezighouden met het ontwikkelen van richtlijnen en standaarden met betrekking tot duurzaamheidsverslaglegging. De belangrijkste zijn de Europees Sustainability Reporting Board (SRB), de International Sustainability Standards Board (ISSB), de Amerikaanse Securities and Exchange Commission (SEC) en de internationale Global Reporting Initiative (GRI). “Deze instanties geven vaak wel aan wat bedrijven zouden moeten meten, maar niet hoe ze kunnen bepalen of dit van toepassing is voor hun bedrijf en hoe ze dat meten moeten doen. Daar heb je het eerste probleem al te pakken. Want hoe bepaal je nou of bijvoorbeeld biodiversiteit van belang is voor jouw bedrijf? En hoe meet je dan de gevolgen van je bedrijfsactiviteiten op de biodiversiteit?”
Versnipperd landschap
Het tweede probleem wordt veroorzaakt door het versnipperde landschap dat in de loop der tijd is ontstaan. “Stel, je bent een Nederlands bedrijf dat ook in Amerika beursgenoteerd is en daarnaast ook stakeholders in anderen landen heeft. Dat betekent dat je je moet houden aan de Nederlandse-, de Europese- én de Amerikaanse regels rondom duurzaamheidsverslaglegging. Daarnaast willen jouw belanghebbenden wellicht ook graag verslag volgens supranationale regelgeving, zoals die van de ISSB en de GRI. Maar die richtlijnen komen vaak niet met elkaar overeen, dus wat doe je dan als bedrijf?” Willen we duurzaamheidrapportages zèlf ook duurzaam maken, dan moeten we volgens Erkens toewerken naar een wereldwijd uniform raamwerk en meetsysteem. “Dat is de enige manier waarop we bedrijven op zowel nationaal als internationaal niveau op een eerlijke en transparante wijze met elkaar kunnen vergelijken. Het zou een goede start zijn als de grootste instanties op dit gebied met elkaar om tafel zouden gaan zitten om gezamenlijk universele normen vast te leggen.”
Gevolgen voor de opleiding
Het toenemende belang van niet-financiële verslaglegging heeft volgens Erkens ook gevolgen voor de accountantsopleidingen. “Het werk van de meeste afgestudeerden in de accountancy richt zich op technische kennis en het kennen en volgen van de regels en voorschriften met betrekking van financiële verslaggeving. Maar ik denk dat dat niet langer meer volstaat. Accountancy gaat in de kern namelijk over het communiceren en analyseren van informatie om op basis daarvan beslissingen te nemen. Die informatie is niet meer alleen financieel gericht, maar ook niet-financieel. De hoeveelheid aan informatie en gegevens (denk aan Big Data) vraagt om betere analysetechnieken gebaseerd op data analytics en artificial intelligence.” Erkens pleit daarom voor aanpassingen in zowel de bachelor- als de masteropleiding op Nyenrode. “Ik ben een groot voorstander van een brede bacheloropleiding waarbij, naast het boekhouden zelf, óók aandacht is voor duurzaamheidsverslaglegging, big data, artificial intelligence en machine learning. In de master kunnen studenten zich dan verder specialiseren en opgeleid worden tot experts in financial auditing, duurzamheidsverslaggeving, of data analytics. Ik denk dat het vak daarmee nog aantrekkelijker wordt voor een bredere groep studenten.”