De wisselwerking tussen ondernemingsbelangen en maatschappelijke belangen is even oud als er ondernemingen bestaan. Vanuit de wetenschap is dit spanningsveld immer een geliefde arena geweest voor terechte fundamenteel filosofische vragen over grenzen van verantwoordelijkheid en aanspreekbaarheid van ondernemingen, overheid, burger en consument.

Welke waarden dient een onderneming te hanteren bij haar handelen, daar waar dat maatschappelijke belangen raakt? Hoe om te gaan met interculturele verschillen? Welk domein is des overheids en waar begint het private spectrum? Vragen waarop vanuit verschillende filosofische of politieke uitgangspunten verschillende antwoorden volgen. Het is – mede – een grote verdienste van de wetenschap, dat deze voor het bedrijfsleven moeilijk toegankelijke dilemma’s momenteel toch door deze doelgroep worden opgepakt. Mede onder druk van opinieorganisaties en de meer mondige consument in de nieuwe transparante wereld oriënteren ondernemingen zich op deze antwoorden. Dat is pure winst, zeker in een wereld waarin eisen en wensen van maatschappelijke groeperingen zich aanzienlijk sneller ontwikkelen dan wet- en regelgeving. Voor veel onderwerpen kan een onderneming niet meer op wetgeving wachten, maar wordt zij aangesproken op eigen beleid. Denk bijvoorbeeld aan discussies over genetische modificatie, dierenwelzijn, privacybescherming, honorering van bestuurders et cetera.

Enigszins bitter constateert Van Luijk dat, eenmaal in de onderneming aangeland, van de theorie niet veel meer over is dan een meetstandaard of trainingsmodel ten dienste van de reputatie van de onderneming. Dat doet onrecht aan de inspanningen van de ondernemingen op dit gebied. Geringschattend worden ondernemingen beticht van instrumentenmakerijen. Vanuit het doel om zorgvuldig om te gaan met maatschappelijke belangen, geven deze instrumenten juist zicht op de maatschappelijke thema’s die voor hen van belang zijn, hoe hiermee wordt omgegaan en in hoeverre er reeds beleid is op die thema’s. Juist uit deze meetinstrumenten kunnen lacunes in beleid en visie blijken.

Voor de ontwikkeling van dit beleid en dus de fundamentele vragen en keuzes waar Van Luijk zo naar verlangt, kunnen ondernemingen terugvallen op de wetenschap. Van Luijk, als emeritus-professor bedrijfsethiek van de Universiteit van Nijenrode, weet dat die zich al langer met deze vragen bezighoudt. In plaats van deze managementinstrumenten denigrerend af te doen, zou Van Luijk dus deze instrumenten als bron van vernieuwing kunnen zien.

Vrijwel alle ondernemingen die momenteel dergelijke meetinstrumenten – zoals de Sustainability ScoreCard – inzetten, blijken tot een nieuwe oriëntatie te komen op hun verantwoordelijkheid jegens maatschappelijke belangen. Het is inderdaad mede aan de wetenschap om ondernemingen bij dergelijke fundamentele vraagstukken te ondersteunen.

Van Luijk zou er dus goed aan doen om in plaats van te verzuchten dat de eerste eieren zijn uitgebroed en de jongen piepend uit het nest te pletter dreigen te vallen, zich voor te bereiden hoe het kroost vliegen kan worden aangeleerd.

Ergo. Wat zijn de vragen die ondernemingen zich moeten stellen als de eerste oriëntatie op maatschappelijk verantwoord ondernemen achter de rug is? Op welke fundamentele uitgangspunten kan een visie worden gebaseerd? Op die manier ontstaat bij uitstek een positieve wisselwerking tussen wetenschap, bedrijfsleven en intermediaire organisatie ten einde het proces naar maatschappelijk ondernemen te versnellen.

Rob van Tilburg

Ir R.A. van Tilburg is senior organisatieadviseur duurzaam ondernemen bij adviesbureau DHV en projectleider van de ontwikkeling van de Sustainability ScoreCard.