‘Het KIT wordt niet door de overheid gefinancierd.’ Jan Donner, directeur van het Koninklijk Instituut voor de Tropen, kortweg KIT genoemd, zegt het heel beslist. ‘Wij zijn weliswaar een vereniging met leden als Shell, Unilever en ABN Amro , maar wij willen ook een bedrijf zijn dat elk jaar zwarte cijfers schrijft. Dat deden we in 2004 en we hopen dat aan het eind van dit jaar weer te doen. Wij hebben een omzet van euro 45 mln met 450 medewerkers. Iets minder dan de helft van die omzet komt uit opdrachten van de overheid en iets meer dan de helft uit de markt.’ Uit het jaarverslag van 2003 blijkt dat het KIT nog een verlies maakte van bijna euro 2,5 mln.

De een kent het KIT van de cursussen intercultureel management en communicatie. De ander kent het van het Tropentheater of het Tropenmuseum. Donner: ‘Daarnaast hebben we nog een afdeling biomedisch onderzoek, een afdeling die adviseert over ontwikkelingsprojecten en -beleid, een grote bibliotheek en een uitgeverij. We hebben grote projecten gedaan met Shell in Nigeria. Met Heineken hebben we de gezondheidszorg voor zijn bedrijven in Afrika opgezet. Het KIT is een makelaar. Wij brengen partijen bij elkaar. Ik hoor mensen die nu met durfkapitaal in ontwikkelingslanden actief zijn, praten over projecten van een miljoen of meer. Maar onze ervaring is dat er niet zoveel van dat soort grote projecten zijn. Ja, het opzetten van een rubberplantage die werk geeft aan 700 mensen. Maar dat is, ondanks dat wij een afnamegarantie van rubber hebben kunnen bewerkstelligen, een investering van een heel lange adem. Andere initiatieven als tonijnvisserij in Ghana of een mangoplantage hebben minder geld nodig, maar net zo belangrijk is dat wij de lokale vissers en boeren in contact kunnen brengen met Nederlandse bedrijven en zo ketenontwikkeling bewerkstelligen.’

Donner is trots op een project dat het KIT nu doet met boeren in India en Nepal. ‘De oerwouden in deze landen zijn rijk aan medicinale planten. Om de roof van die planten tegen te gaan hebben we boeren benaderd om die medicinale planten zelf te kweken. Bij een aantal kan dat. Het voordeel voor de Nederlandse ondernemingen is dat zij die planten niet meer van vele verschillende bronnen hoeven te betrekken en dat ze weten dat de bronnen betrouwbaar zijn. Die voordelen maken dat ze een hogere prijs kunnen bieden.’

Donner onderstreept dat het KIT zelf nooit een belang zal nemen in een bedrijf. ‘Dan zijn we onze rol als kennismakelaar kwijt. Wat Nederlandse bedrijven vaak vergeten is dat zakendoen in ontwikkelingslanden ongeveer een derde meer kost van wat het in Nederland kost. Die extra kosten maakt een onderneming om de bureaucratische belemmeringen te verminderen. Dat is geen omkoping, maar gewoon de extra uren, inspanningen en leges die betaald moeten worden. Het is een inefficiëntie en een bureaucratie waar je niet omheen kunt. Dat geldt niet alleen voor overheidsdiensten, maar ook voor het bankwezen. In Afrika is een rentepercentage van 60 niet vreemd. Dat is niet wat een woekeraar vraagt, maar een reguliere bank. Je betaalt voor de bureaucratie. En die kosten kunnen alleen omlaag door grotere concurrentie en het leren van goed bestuur bij lokale bedrijven en de plaatselijke overheden. Het Nederlandse bankwezen zet zich actief in voor goed

bestuur bij banken in ontwikkelingslanden.’

Voor Donner ligt goed bestuur, samen met goede infrastructuur, waaronder hij ook onderwijs en gezondheidszorg schaart, aan de basis van een gezonde economische ontwikkeling van een land. ‘Kijk hoe snel een land kan afglijden als er geen goed bestuur is. Argentinië was de zevende economie van de wereld voor de Tweede Wereldoorlog. Goed bestuur betekent ook dat ondernemingen de ruimte hebben om te ondernemen. Dat ondernemers niet te maken krijgen met willekeur, vriendjespolitiek. Je investeert in een samenleving als je het gevoel hebt dat je de regering kan vertrouwen. Goede voorbeelden zijn Colombia, Mali en Burkina Faso. We hebben hier door de berichten in de krant het idee dat Colombia gebukt gaat onder geweld, maar de regering werkt ontzettend hard en dat vertrouwen maakt dat het Nederlandse bedrijfsleven daar investeert.’

Het geheim van het lange leven van het KIT zit volgens Donner in het vermogen om zich snel aan te passen aan de veranderende wensen en behoeften van de leden en de omgeving. Donner: ‘Het KIT verandert momenteel heel snel. Dat komt door een andere leiding en een meer bedrijfsmatige organisatie. Elke afdeling moet haar eigen broek ophouden. We ontvangen geen donaties of charitas. Daarnaast spelen we ook in op de wensen uit de markt. Een paar jaar geleden deden wij nog niets met duurzaam ondernemen, maar onder invloed van onze leden vergroten wij daarover ook onze kennis in het verlengde van de noodzaak tot duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden.’

Het is trouwens niet alleen maar economie wat de klok slaat. Het KIT speelt ook een belangrijke rol in het uitwisselen van kennis over cultuur. Niet alleen door de cursussen en trainingen, maar ook door hulp aan musea in ontwikkelingslanden. Donner: ‘Cultuur is belangrijk, ook voor ontwikkelingslanden. Het draagt bij aan een gevoel van trots en respect voor de eigen geschiedenis. Het bewaken en conserveren van cultuur en kunst is daar niet makkelijk. Wij helpen musea. Bijvoorbeeld met iets eenvoudigs als gewoon opschrijven van wat ze hebben. Zo wordt kunstroof tegengegaan, maar blijven ook belangrijke voorwerpen bewaard voor het nageslacht.’ En daar is het Tropenmuseum zelf een prachtig voorbeeld van.