De Raad van Bestuur van Wageningen University & Research (WUR) besluit het “Afwegingskader en procedure voor samenwerking met partners uit de fossiele brandstofindustrie in onderzoeksprojecten”, zoals eind december door de adviesgroep fossiele samenwerking voorgesteld, over te nemen. Een aantal elementen daaruit behoeft nadere uitwerking, zowel om het kader in eerste instantie te kunnen toepassen, als om ervoor te zorgen dat de ervaring met het kader kan worden gebruikt om het kader aan te scherpen en te verbeteren.

De Raad van Bestuur complimenteert de adviesgroep nogmaals met het resultaat. De RvB is van mening dat het voorgestelde raamwerk en de besluitvormingsprocedure een delicaat evenwicht weerspiegelen in een controversieel onderwerp. Verschillende elementen van het kader zullen verschillend worden bekeken door de verschillende groepen belanghebbenden, waaronder WUR-collega’s, studenten, partners en andere (wetenschappelijke) instellingen.

De Raad van Bestuur heeft het commissieadvies overwogen en rekening gehouden met de vele signalen van zowel binnen als buiten onze organisatie. Fossiele brandstoffen zijn verantwoordelijk voor meer dan 75 procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen en bijna 90 procent van alle kooldioxide-uitstoot, waardoor ze de grootste bijdrage leveren aan de wereldwijde klimaatverandering. De RvB vindt het noodzakelijk dat de maatschappij deze uitstoot drastisch inperkt. De fossiele brandstofindustrie staat hierbij centraal en daarom vinden we het belangrijk en noodzakelijk om dit specifieke kader voor onderzoekssamenwerking met deze partijen te implementeren.

De RvB geeft de afdeling Corporate Strategy & Accounts (CSA) opdracht om er in overleg met Rens Buchwaldt voor te zorgen dat het raamwerk uiterlijk vanaf 1 juni 2024 kan worden toegepast op nieuwe onderzoeks-/projectvoorstellen. De RvB vraagt CSA om het raamwerk en de besluitvormingsprocedure gereed te maken voor operationalisering en specifieke aandacht te besteden aan de volgende elementen:

  • De adviesgroep (die het advies uitbracht) heeft haar werkzaamheden per december 2023 afgerond. Een nieuw te vormen adviescomité die een rol heeft bij de toepassing van het Afwegingskader moet bestaan uit vijf personen, met de nodige diversiteit aan perspectieven en kennis over het onderwerp. Het comité wordt benoemd door de Raad van Bestuur.
  • De praktische procedures voor de adviescommissie moeten zo eenvoudig mogelijk zijn, een snelle uitvoering van de verschillende stappen mogelijk maken, de onafhankelijkheid van het comité waarborgen, publiek toegankelijk zijn en snel leren van het gebruik van het raamwerk mogelijk maken. Een aantal recente (2022/2023) projecten met fossiele brandstofbedrijven – bij voorkeur zowel projecten die zijn gestart als enkele die zijn afgewezen – moeten vóór 1 juni door het comité worden beoordeeld om het kader en de praktische procedures te testen.
  • De zelfscan (stap 0 en stap 1 in het raamwerk) maakt gebruik van een aantal externe referenties die de adviesgroep op dit moment als “de best beschikbare” beschouwt voor praktisch gebruik. WUR moet de ontwikkeling rond deze referenties voortdurend monitoren en vraagt het adviescomité om betere alternatieven aan te bevelen als die beschikbaar komen.
  • Het element van projectfinanciering door de partner van het fossiele brandstofbedrijf (het 30%-criterium dat is opgenomen in vraag 4 in stap 1 van het raamwerk) als indicator van (ongepaste) invloed op het project vereist een verdere verduidelijking. WUR gaat geen samenwerkingsverbanden aan waarin de fossiele brandstofindustrie volledige zeggenschap heeft over het project en we behouden altijd onze onafhankelijke positie. De eis moet dit weerspiegelen en het moet resulteren in een eenduidige formulering, die ook in overeenstemming moet zijn met de verschillende financieringsstructuren waarin WUR opereert, zoals NWO-financiering, EU-financiering, consortia en bilaterale projecten (met name binnen WR).
  • De signalerende rol van het adviescomité richting de Raad van Bestuur zoals beschreven in het advies, (in het geval het comité het gevoel heeft dat hun advies niet serieus wordt genomen en/of in het geval het comité zich ernstig zorgen maakt over mogelijke schending van de strategische doelen van WUR, reputatierisico’s en/of negatieve effecten), moet duidelijk worden gedefinieerd en uitvoerbaar worden gemaakt.
  • Om harmonisatie tussen de kenniseenheden in de besluitvorming te garanderen, moet de procedure een methode van intervisie of overleg tussen de Managing Directors bevatten.
  • Een jaar na implementatie moet een integrale evaluatie van het raamwerk en de implementatie ervan plaatsvinden. CSA wordt gevraagd een procedure en criteria voor een dergelijke evaluatie te ontwikkelen, die dan uiterlijk eind juni 2025 afgerond dient te zijn. Een beknopte tussentijdse evaluatie moet worden uitgevoerd wanneer tien projectvoorstellen door het comité zijn behandeld.
  • Wanneer afzonderlijke projecten na het doorlopen van de procedure doorgang vinden, moet hierover worden gerapporteerd en moet dit beschikbaar worden gesteld op de website van WUR, inclusief details over de overwegingen of voorwaarden. Jaarlijks (te beginnen met het kalenderjaar 2024) moet een algemeen verslag worden opgesteld over alle projectvoorstellen die de commissie heeft ontvangen en het advies dat zij heeft gegeven, evaluaties van projecten die zijn doorgegaan (zijn de doelstellingen gehaald en zijn er lessen geleerd) en een algemene beoordeling van het kader en de toepassing ervan, inclusief eventuele voorstellen voor verbetering.

Onderwijs viel buiten het bereik van de adviesgroep, maar zij heeft de Raad van Bestuur aanbevolen om nieuw WUR-beleid te overwegen met betrekking tot samenwerking met partners uit de fossiele brandstofindustrie op het gebied van onderwijs, zoals: ACT-projecten, Scripties, Gastdocenten, Carrièredagen, stages etc. De Raad van Bestuur wil deze aanbeveling opvolgen en verzoekt de decaan Onderwijs een dergelijk beleid te ontwikkelen op basis van het kader voor onderzoekspartners uit de fossiele industrie en dit voor te leggen aan de RvB.

De RvB is zich bewust van discussies en vragen over de samenwerking met andere (industrie)partners dan die in de fossiele industrie. Wij beschouwen de bestaande projectgebaseerde samenwerkingsprincipes van de WUR als een adequaat kader voor besluitvorming over projecten met partners buiten de fossiele industrie.