In het bijzonder het toenmalige KBS Holland en Melchemie hebben in de jaren ’80 grote hoeveelheden chemicaliën aan Irak geleverd. Zowel voor als na het instellen van moeizaam tot stand gekomen exportrestricties konden Nederlandse bedrijven gifgasgrondstoffen leveren aan Irak. De bedrijven wisten zich moreel gesteund door het ministerie van Economische Zaken, dat handelsbelangen vond prevaleren. Met name toenmalig staatssecretaris Bolkestein speelt in dit dossier een ronduit onthutsende rol.

Al kort na het begin van de oorlog tussen Iran en Irak deden de eerste berichten van gifgasgebruik door Irak de ronde. Deze berichten waren ook in Den Haag bekend. Toch ondernam Nederland geen stappen om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven bij de opbouw van Irak’s gifgasprogramma betrokken zouden raken.

Pas nadat de Verenigde Staten Nederland begin 1984 confronteerde met grote Nederlandse opdrachten vanuit Irak kwam Buitenlandse Zaken in actie. Er werd op voorspraak van internationaal topexpert wijlen dr. Ooms een lijst van aanvankelijk 21 chemische stoffen opgesteld, waarvoor een vergunningsplicht moest gaan gelden. Deze lijst werd onder zware druk van Bolkestein teruggebracht tot slechts zeven stoffen.

De Campagne tegen Wapenhandel vindt dat de zaak tegen Van Anraat moet leiden tot een grootschalig onafhankelijk onderzoek naar de betrokkenheid van overheid en bedrijfsleven bij de export van chemicaliën naar Irak in de jaren ’80.