Speech van minister Ploumen op de conferentie van de Foreign Trade Association en de Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel op 4 maart 2014.

Dames en heren,

Ik wil het vandaag met u hebben over handelspolitiek en maatschappelijk verantwoord ondernemen. De afgelopen tijd vielen in dat verband regelmatig gevleugelde Engelstalige begrippen; ‘knowing and showing’, en ‘naming and shaming’. Maar er is er nog een: ‘faming’. Een bedrijf in het zonnetje zetten dat laat zien hoe het moet of kan.

LC Packaging is zo’n bedrijf. Een middelgroot bedrijf van 170 werknemers uit Nieuwerkerk aan den IJssel dat in 2008 een fabriek opzette in Bangladesh. Ze maken daar jute zakken en zogenoemde big bags, voor vervoer van onder meer koffie. Dat doen ze, heel bewust, op een hele nette manier; veel aandacht voor de werkomstandigheden en het voorkomen van discriminatie en kinderarbeid en dergelijke. Ze haalden in oktober 2012 het SA 8000-certificaat.

Op dit moment levert dat LC Packaging nog niet direct een duidelijk concurrentievoordeel op. Er is daar nog geen level playing field; hun concurrenten doen al die dingen veelal niet en komen daar mee weg. Maar de Nieuwerkerkers weten heel goed waar ze mee bezig zijn. Eerlijk duurt het langst en dit is niet voor niets een familiebedrijf dat al bijna een eeuw bestaat. Ze behoren wereldwijd tot de top drie in hun branche, met klanten als Cargill en Campina. En hun reputatie wordt steeds sterker. Ik ben ervan overtuigd dat dat laatste, die reputatie, steeds belangrijker zal blijken. Wat LC Packaging doet, is volgens mij hoe het moet.

Want in veel opzichten wordt de wereld per dag kleiner. Het informatietijdperk maakt dat het bewustzijn over misstanden enorm is toegenomen. Een arbeider die onder barre omstandigheden zijn brood moet verdienen en ziet dat het ook anders kan, die wil het ook anders. Een consument die de keus heeft uit een fatsoenlijk geproduceerd kledingstuk en een kledingstuk waar figuurlijk bloed aan kleeft, kiest steeds vaker bewust voor dat eerste. En bedrijven merken dat hun reputaties in een paar muisklikken onherstelbare schade kunnen oplopen.
Ik ben ervan overtuigd dat deze ontwikkelingen onomkeerbaar zijn. Bedrijven moeten zich aanpassen aan die nieuwe werkelijkheid. Vroeg of laat. Nederlandse textielbedrijven zijn vroeg.

De Nederlandse textielsector loopt sowieso internationaal voorop op het vlak van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In juni presenteerden de brancheorganisaties VGT, Modint en InRetail hun ‘Plan van Aanpak verduurzaming textielketen 1.0’. Dit plan brengt focus aan. Het maakt duidelijk welke thema’s urgent aandacht behoeven. Recycling van vezels bijvoorbeeld, en vermindering van het gebruik van chemicaliën. Vakbondsvrijheid in Turkije. Kinderarbeid in India. De veiligheid van gebouwen in Bangladesh. Leefbaar loon in Cambodja.

Het klinkt makkelijker dan het in de praktijk vaak is: weten wat er in je keten gebeurt. Daar is bijvoorbeeld een lange termijn-relatie met de leveranciers voor nodig. Er moet nauw worden samengewerkt met de fabriekseigenaren in verre landen. Maar die spreken vaak letterlijk en figuurlijk een andere taal. Dus moet, vanuit een langetermijnvisie, een vertrouwensrelatie worden opgebouwd. Dit is een andere manier van inkopen dan voorheen. Op dat onderwerp zal de heer van Zetten van VGT zo dadelijk ongetwijfeld ingaan.

Het Plan van Aanpak Textiel is nu net een nieuwe fase ingegaan. Deze maand nog starten elf werkgroepen met bedrijven, brancheorganisaties, overheid, NGO’s en vakbonden. We gaan met elkaar afspreken wie wat bijdraagt om deze problemen op te lossen. Hoe kun je het verschil maken in je eigen keten en tegelijkertijd goede zaken doen? Wat werkt wel en wat niet? Ik roep alle bedrijven op in die werkgroepen mee te doen.

De bereidheid om samen te werken aan verbeteringen neemt toe. Gisteren bracht ik nog een zeer plezierig verlopen werkbezoek aan Prénatal. Die hebben het Bangladesh Accord ondertekend en ze vertelden mij dat nu de eerste inspectierapporten binnenkomen van de fabrieken van hun leveranciers in Bangladesh. Ze schetsten de problemen waar ze in fabrieken tegenaan lopen en wat ze daar dan aan doen.

Ik wil daarbij ondersteunen. Want de overheid is bij uitstek geschikt om problemen aan te kaarten bij andere overheden. Juist onze gezamenlijke inspanningen in Bangladesh zijn daar een goed voorbeeld van. Ik spreek mijn collega daar regelmatig over de noodzaak tot het aanstellen van voldoende inspecteurs en de voortgang van dat proces.

Wat we nu aan het doen zijn in Bangladesh maakt deel uit van een groter geheel: verdere integratie van het wereldhandelssysteem. Van de voordelen voor de open Nederlandse economie hoef ik u, ondernemers, natuurlijk niet te overtuigen.

Ik werk daaraan op verschillende niveaus. Ik leidde vorig jaar 27 handelsmissies, bijvoorbeeld, om onze bedrijven binnen te loodsen op andere markten of om ze te helpen nieuwe orders binnen te halen.

Tegelijk streven we onze doelen na via de Wereldhandelsorganisatie. Afgelopen december hebben we op Bali belangrijke stappen gezet om de douaneafhandeling wereldwijd transparanter en efficiënter te maken. Dit zogenoemde handelsfacilitatieakkoord draagt bij aan verlaging van de kosten van handel, vooral in ontwikkelingslanden. Onderzoek OESO toont aan 14% minder kosten.

De komende maanden besluiten de 160 WTO-landen welke onderwerpen nu op de agenda moeten. Landbouwsubsidies en markttoegang voor industriegoederen en diensten staan op de rol, maar de stem van ontwikkelingslanden moet hierbij de doorslag geven. Ontwikkeling moet centraal staan! Het is niet aan de ontwikkelde landen om een agenda op te leggen.

Ook de onderhandelingen over het vrijhandelsverdrag TTIP, tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, zijn in volle gang. Verder draag ik bij aan de totstandkoming van nieuwe Economische Partnerschapsakkoorden tussen Afrikaanse regio’s en de EU. Mijn combinatie van portefeuilles, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, komt daar goed van pas. Want juist voor lage- en middeninkomenslanden zijn de voordelen van verdere integratie in de productieketen het grootst. Voor die landen willen we de toegang tot internationale en regionale markten vergroten.

Handelsbeleid en handelsovereenkomsten hebben niet alleen economische effecten, waaronder de werkgelegenheid, maar kunnen ook invloed hebben op arbeidsnormen en het milieu. Duurzame ontwikkeling speelt daarom een steeds belangrijker rol in handelspolitieke overeenkomsten. Zowel op het niveau van de wereldhandelsorganisatie als in de verdragen die de EU met landen of regio’s sluit.
Het is een ontwikkeling die snel gaat en die ook voor Nederlandse bedrijven nieuwe verantwoordelijkheden met zich meebrengt. U als ondernemer moet weten wat er in uw internationale productieketen speelt. Welke impact heeft de toeleverancier in het buitenland op zijn mensen daar? Of op het milieu? Wat doet de zakenpartner met zijn afvalwater? En hoe gaat deze met zijn mensen om?
Dit zijn risico’s op schade aan mens en milieu. Het is van belang om deze risico’s te minimaliseren. Bedrijven zijn aanspreekbaar op wat er gebeurt in hun hele productieketen. Zo is dat vastgelegd in internationale afspraken. Bedrijven moeten zo open mogelijk zijn, inzicht geven in de hele keten van de productie tot aan de verkoop. En dat inzicht moet, waar dat nodig is, tot verbeteringen leiden.
Een nette bedrijfsvoering is een doel op zich. Dat was ook wat zes jaar geleden LG Packaging bewoog om in Bangladesh aan de slag te gaan op de manier waarop ze dat deden: intrinsieke motivatie om goed en netjes zaken te doen.

Maar het kan natuurlijk geen kwaad dat er ook nog andere voordelen aan zitten dan alleen een schoon geweten. Maatschappelijk verantwoord ondernemen levert steeds vaker ook in bedrijfseconomische zin winst op, zo blijkt uit onderzoeken. Want het zijn bijvoorbeeld juist de werkneemsters die productieve ideeën aandragen om hun eigen werk makkelijker te maken en daardoor de arbeidsproductiviteit te verhogen. Een simpele theepauze kan al een verschil maken.

MVO is makkelijker te organiseren voor grote multinationals. Die zijn er gemiddeld dan ook wat verder mee dan kleine en middelgrote bedrijven. Maar LC Packaging en heel veel anderen laten zien dat het ook voor het MKB kan.

Maar simpel is het niet, dat besef ik. De overheid wil daarom helpen. Bijvoorbeeld door antwoord te geven op de vragen waar bedrijven tegenaan lopen, of om te helpen zoeken naar die antwoorden. Dan gaat het om vragen als: Moet je ook weten wat er speelt bij onderaannemers? En wat moet je doen als de concurrenten zich niet aan de lokale wet houden?
Hiervoor zijn internationale richtlijnen: de OESO richtlijnen. Ze bieden handvatten voor bedrijven om met kwesties om te gaan zoals ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie.
Nederlandse bedrijven staan er dus niet alleen voor. In OESO-verband werken we aan een level playing field. Daarbij hebben zich ook niet-OESO-landen aangesloten, zoals Egypte, Korea en Colombia. In juni organiseert de OESO het Global Forum on Responsible Business Conduct. Ik ben daar voorzitter van een ministeriele bijeenkomst die afspraken gaat maken over hoe we onze bedrijven kunnen ondersteunen. En in oktober organiseert de OESO een internationaal textielcongres over verbetering van arbeidsomstandigheden in de keten.
Ik voel het draagvlak voor dat soort initiatieven groeien. Het eerder genoemde Plan van Aanpak van de brancheorganisaties zelf is daar voor mij een bewijs van. We moeten het samen doen en dat is aan het lukken.

Dank u wel.