Onder de titel -De winst van waarden” kwam vorige week het SER-advies uit over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Het beperkt zich tot een beschrijving van recente ontwikkelingen in de rollen van overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties in het omgaan met milieu- en sociaal-ethische vragen. De SER richt zich nauwelijks op de toekomst van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap. Het is wel een advies waarmee staatssecretaris Ybema zich geholpen weet in zijn geruzie met de Tweede Kamer. Hij acht het niet nodig om de wettelijke verplichtingen voor gedragscodes en rapportages van ondernemingen uit te breiden. Een Kamermeerderheid lijkt daar wel voor te kiezen. De SER kiest voor de staatsecretaris. De Raad vindt dergelijke verplichte codes -thans overbodig en ongewenst”.

Het advies van de Raad gaat ook voorbij aan de diepere intenties van de Kamer om betere handvatten te krijgen voor het debat over de vernieuwing van het ondernemerschap. De Kamer worstelt met de vraag wat mag de maatschappij van bedrijven verwachten voor de oplossing van de voorspelbare maatschappelijke problemen? De Kamer voorziet grote problemen in de toenemende mondiale armoede en sociale uitbuiting, de uitputting van grondstoffen, het verlies aan natuur en de opwarming van de aarde. Zij vraagt of deze problemen niet tot nieuwe verantwoordelijkheden van ondernemingen moeten leiden, tot een herziening van de -license to operate”. De Kamer zou graag ondernemingen tot een veel actiever rol willen bewegen. Dat debat gaat dus veel verder dan al dan niet verplichte gedragscodes.
De SER definieert die toekomstige maatschappelijke vraagstukken niet expliciet in zijn laatste advies. Maar verwijst daarvoor naar eerdere adviezen over grotestedenbeleid en over het sociaal-economisch beleid. Dit advies mist daarmee de inhoudelijke inspiratie om het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen te benadrukken.
Wat doet het SER-advies dan wel? Het beschrijft wat vlakjes dat maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat over sociaal-economische waardecreatie in drie dimensies: het economisch rendement, de sociale gevolgen en de effecten op het milieu, nu en op de lange termijn. Ondernemingen moeten in hun activiteiten niet meer alleen aan hun directe economische eigenbelang denken. De Raad concludeert dat ondernemingen er goed aan doen om uit ethische en economische motieven meer verantwoordelijkheid naar zich toe te trekken voor de lange termijn sociale en ecologische vraagstukken. Dan behouden zij hun maatschappelijke -license to operate”. Bovendien hoeft er dan een minder zwaar beroep gedaan te worden op sturing door de overheid. Er vindt een verschuiving van verantwoordelijkheden plaats naar het bedrijfsleven, legt de Raad uit. Consumenten, maatschappelijke organisaties, vakbeweging en beleggers gaan steeds meer sociale- en milieueisen stellen aan ondernemingen. En dat is goed zegt de Raad. Zij worden de steeds nadrukkelijker aanwezige -stakeholders”, waar ondernemingen rekening mee moeten houden. Bedrijven moeten daarop inspelen en de overheid moet dit proces stimuleren. En het is nu niet nodig tot verdere verplichtingen voor sociaalethische- en milieuverslaglegging en gedragscodes te komen, aldus het advies.

Dat is wel erg mager. Alle belangrijke ondernemingen in Nederland werken aan nieuwe ondernemingsstrategieën gericht op maatschappelijk verantwoorde productie. Veel grote bedrijven hebben al een bredere dan wettelijk verplichte verslaglegging. En belangrijker, moderne ondernemingen zien ook de eigen economische kansen van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Er liggen op dit vlak andere vragen die niet in het SER-advies aan de orde komen. Vragen, waar de Tweede Kamer mee zit, over de urgentie en de richting van dit proces. En de economische en technologische vragen van ondernemingen zelf, over een bedrijfsmatig verantwoorde overgang naar nieuwe sociaal en ecologische verantwoorde producten en productieprocessen. Beide vragen worden nauwelijks door de SER besproken. Ik zal ze kort behandelen.
Drie urgente vraagstukken zullen ondernemingen steeds meer dwingen tot het nemen van een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid.
In de eerste plaats is er de verwachte voortgaande bevolkingsgroei naar zo’n 7,5 miljard mensen in 2020. Die groei zal een enorm beslag leggen op energie, water, grondstoffen, natuur en ruimte. Armoede dreigt toe te nemen, evenals kinderarbeid en sociale uitbuiting; migratiestromen zullen groeien. Ook zal de strijd om de toegang tot schaarse hulpbronnen in hevigheid toenemen. Juist van bedrijven wordt verwacht dat zij een bijdrage leveren aan een schone productiegroei, met meer en niet op uitbuiting gebaseerde werkgelegenheid in die landen. Maar het zijn ook bedrijven die belang hebben bij een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling en bij een gegarandeeerde toegang tot hulpbronnen. En het zijn de grote ondernemingen die voor hun continuïteit toegang moeten blijven houden tot de groeimarkten, die vooral in ontwikkelingslanden liggen.
Ten tweede zal de mondiale milieuproblematiek, de opwarming van de aarde, watervervuiling en waterschaarste door bevolking- en productiegroei in ernst toenemen. De internationale afspraken verlangen een halvering van de CO2-intensiteit van de westerse economie binnen twintig jaar. Een enorme technologische opgave, waarvoor vooral naar het bedrijfsleven wordt gekeken. Van bedrijven wordt verwacht dat zij intensief meewerken aan de ontwikkeling van die nieuwe duurzame technologie. Nieuwe energie-, voedsel-, chemische- en transporttechnologie is dringend nodig om de noodzakelijke economische groei sociaal en ecologisch verantwoord te realiseren. Tenslotte, naar verwachting zal het wereldbosareaal in de komende twintig jaar met meer dan 10% afnemen. Navenant zal de voorraad en de kwaliteit van biodiversiteit hierdoor afnemen. De gevolgen daarvan voor het biologisch evenwicht op aarde laten zich moeilijk voorspellen, maar zijn bepaald niet geruststellend. Het is van maatschappelijk belang, ook voor ondernemingen, om deze ecologische vernietiging te stoppen.
Drie grote samenhangende vraagstukken die vragen om een nieuwe aanpak van overheden en bedrijven.

De SER gaat ook voorbij aan de grote worsteling van die bedrijven op weg naar maatschappelijk verantwoord ondernemerschap. Hoe overbrug je als gevestigde onderneming de overgangstijd naar duurzame productieprocessen en duurzame producten. Hoe voorkom je kapitaalvernietiging en hoe kies je de winnende technologie? Hoe voorkom je een te snelle afbraak van traditionele fabrieken en bouw je tegelijkertijd aan duurzame bedrijven? Hoe kunnen bedrijven economisch verantwoord het aandeel duurzame energie vergroten en bijdragen aan een CO2-arme economie? Hoe ontwikkelen we nieuwe technologie voor grotere veilige oogsten, met minder inputs op minder grond. Harde economische en technologische transitievraagstukken die de grootst mogelijke aandacht verdienen van overheden en bedrijven, maar die de SER in dit advies onbesproken laat.
Het advies gaat evenmin in op de kansen van nieuwe netwerken in nieuwe technologieketens voor bedrijven. Of op de noodzaak om nieuwe leerprocessen binnen bedrijven zelf te ontwikkelen om te komen tot moderne sociaal en ecologisch intelligente producten en processen.

De SER had er goed aan gedaan om deze uitdagingen en kansen in kaart te brengen. De SER slaagt er nu geen moment in om een gevoel van urgentie te creëren voor een versnelling van die aanpassingsprocessen. En dat is precies wat de Tweede Kamer verwacht van de staatssecretaris. De SER verleent hem feitelijk een slechte dienst door zo’n beperkt en weinig verrassend advies af te leveren.