Zo participeert Nederland binnen de Oeso in een specifieke werkgroep over exportkredieten en kredietverzekeringen die al geruime tijd werkt aan het formuleren van internationale milieurichtlijnen voor officieel gesteunde exportkredieten. Voor industrielanden zijn exportkredietverzekeringen een van de belangrijkste vormen van ondersteuning van het eigen bedrijfsleven in het buitenland. Vanuit Nederland alleen al wordt er jaarlijks voor een bedrag van ruim 20 miljard aan exporttransacties en investeringen via de NCM herverzekerd bij de Staat. Blijkens een vorig jaar uitgebracht evaluatierapport van PricewaterhouseCoopers gaat het daarbij vooral om transacties in opkomende markten (Azië 45%, Midden-Oosten 16% en Afrika 6%). Het volume van deze transacties overstijgt dus ruimschoots de omvang van het totale Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking, ongeveer 8 miljard. Internationaal gezien gaan er in exportkredietverzekeringen richting ontwikkelingslanden veel grotere bedragen om dan de budgetten van alle multilaterale ontwikkelingsbanken bij elkaar.

Via exportkredietverzekeringen concurreren industrielanden om voor het eigen bedrijfsleven een zo groot mogelijk marktaandeel in de rest van de wereld in de wacht te slepen. Daarbij wordt op geen enkele manier rekening gehouden met sociale en milieu-omstandigheden. Dat geldt ook voor Nederland, waar NCM geen eigen milieudeskundigen in dienst heeft. Daarom hebben vorig jaar meer dan 300 maatschappelijke organisaties vanuit de hele wereld, waaronder Both Ends, opgeroepen tot fundamentele hervormingen van het exportkredietbeleid. Mede naar aanleiding van deze oproep spreekt de Oeso-werkgroep vandaag met een delegatie van maatschappelijke organisaties uit onder meer Indonesië, India en Brazilië. Van Nederland en Ybema zou een actieve en constructieve opstelling mogen worden verwacht. Niets blijkt echter minder waar.

Vorig najaar is een concept-overeenkomst voor milieurichtlijnen in de werkgroep besproken. Blijkens aan Both Ends toegespeelde vertrouwelijke commentaren van lidstaten, is Nederland uitgesproken negatief. In tegenstelling tot de meeste andere landen is ons land van mening dat exportkredietbeleid niet gekoppeld moet worden aan duurzame ontwikkeling. Nederland verzet zich tegen elke referentie aan standaarden op dit vlak.

De pretentie van het kabinet ommet maatschappelijk verantwoord ondernemen koploper te zijn, lijkt dus hypocriet. In mei moeten op ministersniveau binnen de Oeso besluiten over de voorstellen van de werkgroep worden genomen. Voor de eigen geloofwaardigheid valt het te hopen dat Nederland zich alsnog constructief opstelt.

Namens Jubilee Nederland, de coalitie van organisaties die zich inspant voor kwijtschelding van schulden van ontwikkelingslanden, heeft Both Ends met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur informatie gevraagd over uitstaande exportkredieten. Openheid is immers essentieel om een discussie op gang te helpen die niet over goede intenties moet gaan, maar over de verantwoordelijkheid van de politiek voor een goede eigen praktijk.