Het is uniek dat zoveel verschillende maatschappelijke organisaties – van groen tot aan christelijk en sociaal – het eens konden worden over de eisen die aan bedrijven worden gesteld als het gaat over maatschappelijk verantwoord ondernemen .

Maar dat leidde er niet toe dat de Sociaal Economische Raad (SER) het in haar advies aan de regering aandurfde om een scherpe definitie te formuleren, hoezeer zij ook onderkende dat verantwoord ondernemen behoort tot de kernactiviteit van de onderneming. Ze noemde verantwoord ondernemen zelfs een containerbegrip voor de toekomst.

Toch blijkt uit het referentiekader van het ngo-platform dat er in de bestaande internationale wetgeving genoeg aanknopingspunten zitten om ondernemingen aan hun verantwoordelijkheden te helpen herinneren en eventueel aan te pakken. Hun initiatief was aanleiding genoeg om eens met leden van het zogeheten MVO-platform om de tafel te gaan zitten.

Dat is de tafel bij de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (Somo). Vijf vertegenwoordigers van de deelnemers aan het MVO-platform verklaren hun samenwerking: Astrid Kaag van FNV Mondiaal, Paul de Clerck van Milieudefensie, Gerard Oonk van de Landelijke India Werkgroep, Marlies Fibri van Novib en Joris Oldenziel van Somo, die tevens coördinator van het gezamenlijke initiatief is.

Allemaal constateren ze dat maatschappelijk verantwoord ondernemen volop in de belangstelling staat, dat het zelfs een hype dreigt te worden. Maar dat er tegelijkertijd te weinig concrete inspanningen worden geleverd en dat er door bedrijven en overheden nog te veel over gepraat wordt en te weinig aan gedaan. Een hype zonder daden.

Het recentste voorbeeld daarvan is een missie van staatssecretaris Wijn naar India onder de kop ‘ondernemen tegen armoede’. De daar aanwezige vertegenwoordigers van ngo’s constateerden dat het uiteindelijk een traditionele handelsmissie werd, met als doel het binnenhalen van orders.

Maar willen de ngo’s bedrijven aanspreken, dan moet er wel een gezamenlijk referentiekader zijn waaraan de manier van internationaal ondernemen getoetst kan worden. Oonk: ‘Wij hadden behoefte aan een referentiekader, maar we kregen vanuit het bedrijfsleven ook regelmatig het verzoek met een samenhangende visie te komen. De eerste aanzet was het manifest ‘Profijt van principes’, dat we anderhalf jaar geleden hebben aangeboden aan de voorganger van Wijn.’

Dat manifest was aan de ene kanteen poging om maatschappelijk verantwoord ondernemen te definiëren en aan de andere kant een poging om de overheid tot een actiever beleid te stimuleren, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een gedragscode voor bedrijven.

De Nederlandse regering blijft tot op de dag van vandaag achter het standpunt van de SER staan dat wetgeving of gedragscodes niet nodig zijn, want daarmee zouden duurzame initiatieven alleen maar ontmoedigd worden.

Die redenering levert veel gesnuif op aan de tafel. Astrid Kaag van FNV Mondiaal roept: ‘Belangrijke sociale veranderingen zijn altijd afgedwongen door sociale actie, al dan niet gevolgd door wetgeving.’

De Clerck zou al heel blij zijn als er als eerste stap wetgeving zou komen voor verplichte verslaglegging over de sociale en milieukant van een onderneming, inclusief verplichte verificatie. ‘Bedrijven moeten gewoon met cijfers komen over hun sociaal-ethische en milieuprestaties en internationale projecten.’

In het MVO-referentiekader wordt verwezen naar het Global Reporting Initiative (GRI), een door de Verenigde Naties ondersteund initiatief dat basisregels heeft opgesteld voor verslaglegging over mensen binnen en buiten de organisatie, milieu en economische prestaties in plaats van alleen het financiële.

Het kader van de GRI heeft als voordeel dat bedrijven onderling en in de tijd met elkaar kunnen worden vergeleken en het relatief makkelijker wordt om de prestaties te volgen. Om te waarborgen dat de informatie ook correct is, stelt het kader verificatie verplicht.

Bedrijven geven nu nog versnipperde, onvolledige en anekdotische informatie in hun duurzaamheidsverslagen en sociale en milieujaarverslag. Kaag: ‘En als we daar dan wat van zeggen, dan zijn we weer aan het zeuren. We moeten positieve geluiden laten horen, maar ja, als het niets is …’

De Clerck: ‘De overheid trekt zich terug. Ondernemingen krijgen vanwege hun omvang en hun multinationale aanwezigheid steeds meer macht. En van ons wordt verwacht dat wij die ondernemingen maar allemaal controleren. Maar daar hebben we de mensen en het geld niet voor. Dat is ook de kritiek op de globalisering. Wie controleert de bedrijven? De overheid overschat de macht van de ngo’s, net zoals de macht van de consument. Bedrijven die niets te maken hebben met stakende consumenten of gevoelig zijn voor publiciteit, zoals IHC Caland , trekken zich niets van ons aan.’

Kaag: ‘Bovendien is het onze rol niet. Als je wetgeving maakt, zoals het wetsvoorstel voor een verplichte rapportage, moet je de controlerende taak niet neerleggen bij maatschappelijke organisaties.’

Maar voor multinationals en het controleren van hun grensoverschrijdende gedrag is er een ander probleem. ‘Er is geen internationaal kader’, zegt Oldenziel. ‘In ontwikkelingslanden schiet de wetgeving vaak tekort om de bevolking te beschermen. Kijk naar de schepen die ontmanteld worden op de stranden in Bangladesh, onder erbarmelijke omstandigheden voor de mensen die dat moeten doen. Maar als Bangladesh strengere wetgeving zou instellen, verplaatsen de rederijen de schepen gewoon weer naar een ander land dat niet zo streng is. Bovendien concurreren dat soort landen met elkaar om buitenlandse investeerders binnen te halen.’

Kaag: ‘Nederlandse bedrijven gaan ook nog steeds naar China, waar de mensenrechten ernstig geschonden worden. Ik vraag me af of ondernemers zich überhaupt vooraf afvragen of dat wel kan.’

Fibri vindt het ook een aanfluiting dat bedrijven zich vaak niets gelegen laten liggen aan fundamentele arbeidsomstandigheden onder het mom van ‘dat zijn die mensen daar wel gewend’ of ‘dat hoort bij de cultuur’. ‘Maar je hoeft niet eens met die mensen te praten om te zien wat er mis is!’

Een nieuw aspect aan internationaal ondernemen is dat bedrijven ook aangesproken worden over het gedrag van hun toeleveranciers. Oonk: ‘Dat is de zogenoemde ketenverantwoordelijkheid. Iets wat sinds de jaren negentig speelt. C&A kon zich niet meer verschuilen achter de rug van hun toeleveranciers als het ging om de omstandigheden waaronder kleding voor het kledingconcern werd gemaakt. Nike is ook zo’n bedrijf dat door schade en schande moest leren dat het ook verantwoordelijk was voor hun schoenproducenten.’

De normen van het MVO-referentiekader gaan over mensenrechten, arbeid, milieu, consumentenbescherming, gezondheid, bestrijding corruptie. Daarnaast gaat het in op handels- en leveringsvoorwaarden, ketenverantwoordelijkheid, stakeholderbetrokkenheid, transparantie en rapportage en onafhankelijke verificatie. Met alle toevoeging van (internationale) wetten, verdragen, verantwoordelijke organisaties als bijvoorbeeld de Oeso, VN en ILO, is het een goed uitgangspunt voor verdere aanpassingen en discussie, maar kan het ook al gelijk door de overheid gebruikt worden als voorwaarde bij bijvoorbeeld verstrekking van subsidies.

Oonk: ‘Het is een levend document. Dat betekent dat de inhoud openstaat voor aanpassingen en toevoegingen. Het zijn minimumregels. En we hopen dat staatssecretaris Wijn er iets mee gaat doen. Al was het alleen al als discussiestuk met bedrijven gebruiken. Dat doen wij ook. Dit is wat wij vinden waar ondernemingen zich ten minste aan zouden moeten houden.’

Ngo’s kunnen de luis in de pels zijn, maar niet bij alle bedrijven goed gedrag afdwingen. Dat moeten overheden doen of de rechter. Maar in internationaal verband is dat erg moeilijk. Daarnaast mag ook de discussie over goed gedrag van regeringen met name in ontwikkelingslanden niet stilstaan.

Oonk: ‘Om de internationale discussie op gang te brengen, zouden Nederlandse ministers dit referentiekader mee kunnen nemen op hun buitenlandse reizen. Of misschien inbrengen bij de komende onderhandelingen over nieuwe richtlijnen voor multinationals.’

MARLEEN JANSSEN GROESBEEK