Los daarvan staat echter de beleidsinzet voor ontwikkelingshulp. Juist daarover willen we met de minister spreken en over het feit dat zij allerlei groepen uit de Nederlandse samenleving moet inschakelen, NGO’s maar ook het bedrijfsleven.

Het beeld dat de minister met haar uitspraken neerzet, ‘dat miljarden naar bedrijfssubsidies gaan’, is fout. Op een totaal van 8,2 miljard gulden, beslaat het deel voor directe samenwerking met het bedrijfsleven circa 300 miljoen gulden van de begroting. De ‘subsidie’ komt ten goede aan de ontvangende landen.

In de beleidsnota ‘Ondernemen tegen armoede’ van minister Herfkens en staatssecretaris Ybema wordt de centrale rol die de private sector speelt in het ontwikkelingsproces gelukkig onderkend. Zij beschrijven dat Nederland aan het stimuleren van de private sector kan bijdragen door het versterken van het internationale en nationale ondernemingsklimaat en door specifieke hulp voor de private sector in ontwikkelingslanden.

Met deze tweeledige beleidsinzet – waarover internationale consensus heerst – ben ik het van harte eens. Ondernemers vinden het echter bijzonder jammer dat deze nieuwe inzet nog niet is vertaald in concrete daden. Ik daag de minister uit om dat nu samen met het bedrijfsleven op te pakken. VNO-NCW heeft zich herhaaldelijk bereid verklaart om hieraan mee te werken.

De minister heeft in het verleden aangegeven een gesprek met VNO-NCW te willen voeren maar zij spitste het toe op maatschappelijk verantwoord ondernemen van Nederlandse ondernemingen in het buitenland. Op zich is VNO-NCW bereid hierover met haar te spreken maar dit is maar één deel van het verhaal. Het leidt in eerste instantie niet tot de oplossing van het probleem waarom economische groei in ontwikkelingslanden achterblijft. Het kernprobleem is immers dat het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden zelf te wensen overlaat. Daardoor gaat veel investeringsgeld naar de Oeso-landen en enkele grote opkomende markten omdat daar marktcondities beter zijn en de risico’s beter beheersbaar en voorspelbaar zijn.

Het bedrijfsleven heeft veel kennis in huis die bij de private sector in ontwikkelingslanden ontbreekt. Het Nederlands bedrijfsleven zou met zijn expertise een nuttige bijdrage kunnen leveren. Ook zouden meer initiatieven kunnen worden ontplooid voor het bevorderen van directe commerciële relaties. Maar dan moet de minister zelf wel geloven in samenwerking tussen de private en publieke sector.

De private sector levert een enorme bijdrage aan de ontwikkeling van landen door het scheppen van werk en inkomen, door middel van technologische ontwikkeling en productieve investeringen. Ondernemingen zijn echter geen liefdadigheidsinstellingen. Armoedebe-strijding is niet hun taak, maar kan wel een gevolg zijn van hun activiteiten. De verantwoordelijkheid dat belastinginkomsten afkomstig van het bedrijfsleven op een goede manier voor de samenleving worden aangewend, ligt primair bij de overheid. Deze rolverdeling en de wisselwerking tussen het scheppen van welvaart en de bestrijding van armoede tonen aan hoe noodzakelijk het is dat bedrijfsleven en overheid goed samenwerken.

Wat verwachten ondernemers van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking? Dat zij haar beleid inzet op het verbeteren van de randvoorwaarden die nodig zijn om alle vormen van lokale bedrijvigheid succesvol te laten verlopen. Een goed en stabiel ondernemingsklimaat is essentieel. Het gaat om een stabiele rechtsstaat met transparante wetgeving en instituties, een stabiele macro-economische omgeving, goede infrastructuur variërend van havens, wegen, telecommunicatienetwerk, energievoorziening tot goed onderwijs, een ontwikkelde lokale financiële sector, een kadaster, adequate registratie en bescherming van eigendomsrechten. Dit is overigens niet alleen van belang voor de ontwikkeling van het lokaal ondernemerschap maar ook voor het aantrekken van broodnodige buitenlandse investeerders. Zeker nu deze landen extra zwaar lijden onder de huidige terugval in de economie.

Daarnaast moet het beleid van de minister gericht zijn op het stimuleren van de private sector in ontwikkelingslanden en het bevorderen van kennisoverdracht. Bijvoorbeeld bij de opbouw van lokale industrie, zakendoen, bedrijfseconomische kennis, ontwikkelen en ondersteunen van de export.

Het bedrijfsleven heeft wel degelijk een meerwaarde te leveren in het ontwikkelingsproces en is dus niet alleen geïnteresseerd in de subsidies van de minister. Dit neemt niet weg dat het essentieel is om ter bevordering van investeringen in de minst ontwikkelde landen – waar de randvoorwaarden voor succesvol zakendoen onvoldoende zijn – te zoeken naar marktconforme garantie- en investeringsfaciliteiten om de door ondernemers niet te beheersen politieke risico’s af te dekken.

Jacques Schraven is voorzitter ondernemingsorganisatie VNO-NCW.