Het Centraal Planbureau (CPB) onderzocht hoe het (voorgenomen) Europese klimaatbeleid – met ETS en CBAM – Nederlandse handelsstromen beïnvloedt richting 2035, wanneer er door ETS minder uitstootrechten zijn. Het onderzoek laat zien dat door het Europese klimaatbeleid de export van Nederlandse sectoren die onder het ETS vallen vermindert en de invoer van deze goederen van buiten de EU toeneemt. Tegelijkertijd daalt de import van fossiele brandstoffen.

Hoofdboodschappen

  • EU-klimaatbeleid vermindert de afhankelijkheid van geïmporteerde fossiele brandstoffen.
  • Bedrijven binnen de EU gaan in toenemende mate met elkaar concurreren en hun emissie-intensiteit zal hierin een steeds grotere rol spelen.
  • Als de overheid de overgang naar hernieuwbare energie actief ondersteunt, draagt dit ook bij aan het verminderen van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en dus van het buitenland, en aan de concurrentiekracht van de Nederlandse industrie.

Conclusies

Klimaatbeleid in vorm van ETS en CBAM kan de Nederlandse economie minder afhankelijk maken van de invoer van fossiele brandstoffen. Op dit moment is Nederland voor de energievoorziening grotendeels afhankelijk van deze importen, met name uit landen van buiten de EU.2 Klimaatbeleid leidt tot een afname van de energievraag en stimuleert het gebruik van hernieuwbare energie, die gemakkelijker in Nederland of de EU kan worden opgewekt. Hierdoor neemt de afhankelijkheid van het buitenland voor de energievoorziening af.

Beleid kan deze ontwikkeling ondersteunen door de transitie naar hernieuwbare energie te versnellen en te faciliteren. Als Nederlandse beleidsmakers de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen meer of sneller willen verminderen dan wat het ETS op zichzelf zal bereiken, kunnen zij extra maatregelen nemen om de transitie naar hernieuwbare energie te bespoedigen. Er zijn hiervoor verschillende beleidsopties beschikbaar, zoals subsidies voor investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparing, het beprijzen van fossiele brandstoffen, en het stellen van normen. Daarnaast zijn investeringen in het elektriciteitsnetwerk essentieel om de energietransitie mogelijk te maken.

Door het verschuiven van economische activiteit kan de EU en Nederland wel afhankelijker worden van industriële productie in andere delen van de wereld. Door de verandering van relatieve productiekosten neemt het aandeel van de industrie in Nederland af, terwijl de dienstensector relatief groeit. Dit versterkt dus de reeds ingezette veranderingen in de Nederlandse economie (zie Wache et al., 2025). Nederland zal een deel van deze industriële producten blijven gebruiken en moet dat deel dus in dit scenario importeren. Dit kan leiden tot een grotere afhankelijkheid van het buitenland. Hoe problematisch dat is, hangt af van de mate waarin de producten vervangbaar zijn en hun strategisch belang.

CBAM beschermt deze sectoren grotendeels tegen buitenlandse concurrentie, terwijl het nog steeds tot een vermindering in de consumptie van fossiele brandstoffen leidt. Hoewel deze sectoren globaal minder concurrerend blijven, vermindert CBAM de uitstootverschuiving (weglek), doordat het concurrentievoordeel van importen van buiten de EU vermindert. Daarmee beschermt CBAM dus grotendeels de productie binnen de EU. Toch neemt deze in totaal nog steeds af, omdat zowel de export naar landen buiten de EU als de consumptie van energie-intensieve goederen daalt. Het is in dit opzicht dus een effectief beleidsinstrument.

Andere neveneffecten van CBAM, zoals de effecten op binnenlandse prijzen, blijven in deze analyse buiten beschouwing maar worden wel onderzocht in een eerdere CPB-publicatie (Olijslagers, Brink, Smits, Li, & Teulings, 2024). Door ETS en CBAM wordt de emissie-intensiteit van de Nederlandse industrie ten opzichte van andere EU-landen juist belangrijker voor onze concurrentiepositie. Doordat de handel binnen de EU toeneemt, wordt de relatieve concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven in nog sterkere mate door Europese concurrenten bepaald. Omdat ETS leidt tot hogere kosten voor bedrijven, wordt de relatieve emissieintensiteit van steeds groter belang voor het concurrentievermogen. Dit kan voor de overheid een extra reden zijn om de energietransitie in Nederland actief te ondersteunen.

Bron: CPB