Hoe de bedrijven het in 2012 zullen doen is nog niet duidelijk, en zal mede afhangen van het investeringsklimaat voor de energie-intensieve industrie in Nederland, stelt VNO-NCW. Na de introductie van CO2-emissiehandel waarmee de bedrijven al 20 procent CO2-reductie realiseren, is in 2009 een nieuw besparingsconvenant getekend. Daarin hebben zij zich verbonden tot het inventariseren en uitvoeren van besparingsprojecten met een terugverdientijd van 5 jaar. Deze plannen worden door de overheid goedgekeurd en de uitvoering daarvan gecontroleerd. Als de bedrijven zich niet aan de afspraken houden worden ze uit het convenant gezet, en komen ze ook niet meer in aanmerking voor de vrijstelling van de energiebelasting.

De belastingvrijstelling voor de energie intensieve industrie is overigens geen tegenprestatie voor het realiseren van een bepaalde hoeveelheid energiebesparing, aldus VNO-NCW, maar beschermt de internationaal concurrerende energie-intensieve industrie tegen oneerlijke concurrentie. De stelling van SNM dat de energieprijzen in het buitenland hoger zijn, is onjuist, stelt de ondernemingsorganisatie. “De prijsindex op de groothandelsmarkt in Frankrijk bijvoorbeeld ligt soms hoger dan in Nederland, maar daar betalen bedrijven hun energierekening meestal op basis van langetermijncontracten of gereguleerde tarieven die veel lager dan deze index liggen. De energiebelasting in Duitsland zou hoger liggen, maar daar worden deze kosten voor bedrijven vaak ongedaan gemaakt door complexe vormen van ontheffingen, kortingen of terugsluis. Kortom: Nederland is voor de energie-intensieve industrie nog steeds een duurte-eiland.”

Voor meer energiebesparing in de industrie moet de focus liggen op een goede uitvoering van het bestaande convenant, vindt VNO-NCW. “Een goed investeringsklimaat voor de industrie is daarbij is onontbeerlijk, zodat nieuwe en efficiëntere technologie in Nederland terecht komt, in plaats van in het buitenland. De terugverdientijd van maatregelen zoals warmtekrachtkoppeling kan verkort worden door slimme instrumenten, zoals een financieringsgarantie van de overheid waarmee het risico wordt verkleind.”