De vraag is niet of bedrijven maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben, maar hoe ze daar invulling aan geven. Toch betekent het afstrepen van de eerste vraag niet dat de discussie over wat maatschappelijk verantwoord ondernemen nu is, kan worden afgesloten. Integendeel. Bij de hoe-vraag wordt eigenlijk voortdurend gepraat over hoe ver die verantwoordelijkheid moet gaan. Dat is een kwestie van duwen en trekken tussen bedrijven, overheid, maatschappelijke organisaties en consumenten. En daarbij gaat het er soms hardhandig aan toe.

Dat blijkt uit het onlangs verschenen boek De responsieve onderneming van Harry Hummels (onder andere voorzitter van EIBE/Instituut voor Verantwoord Ondernemen en parttime directeur Duurzaam Beleggen bij ING Bank), Arco ten Klooster (consultant bij PricewaterhouseCoopers Sustainability Solutions) en Leen Paape (partner bij PricewaterhouseCoopers).

Zij constateren dat de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen nog steeds gekenmerkt wordt door ‘een zeker antagonisme’. Dat heeft, zo zeggen zij, vooral te maken met vier problemen. De afbakening: hoe ver gaat de verantwoordelijkheid? De motivatie: wanneer is goed gedrag op sociaal of milieugebied maatschappelijk verantwoord ondernemen ? Het afruilen: wat gaat voor: het milieu, de werknemers of de winst? En ten slotte de rechtvaardiging: waarom neemt een bedrijf wel verantwoordelijkheid voor het ene probleem, maar niet voor het andere?

Kortom, in de dagelijkse praktijk blijkt dat verantwoordelijkheid van bedrijven een kwestie van onderhandelen is geworden. Dit betekent voor de ondernemingen dat hun agenda niet meer alleen door hun eigen strategie wordt bepaald, maar ook door protesterende maatschappelijke organisaties, klagende klanten, kritische institutionele en particuliere beleggers. Hummels, Ten Klooster en Paape voegen daar ook nog eens de ‘overal aanwezige media’ en ‘relatief tandeloze overheid’ aan toe.

Al die groeperingen moeten door de onderneming op de een of andere manier ‘gemanaged’ worden en dat betekent, volgens de auteurs, dat verantwoord ondernemen daarmee het domein van de ethiek en de filosofie verlaat en in het kamp van ‘management’ terechtkomt. Of dat werkelijk zo is, is al een hele discussie waard. Zeker door de bedrijfsschandalen van de afgelopen maanden is de discussie over een persoonlijke ethiek van leidinggevenden en de bedrijfsethiek heftiger geworden. Toch heeft het trio opzettelijk voor deze stelling gekozen om zo bij hun ‘responsieve onderneming’ uit te komen. Zoals de voorzitter van de SER, Herman Wijffels, het in het voorwoord stelt: ‘De moderne tijd vraagt evenwel niet om verlicht ondernemerschap, maar om een verlichte discussie tussen ondernemers en hun stakeholders.’ Toch hebben Hummels, Ten Klooster en Paape er niet voor gekozen om de antagonisten direct tegenover elkaar te zetten, maar zijn de ondernemers en de vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties afzonderlijk geïnterviewd. Dat had meer met de logistiek te maken dan met het gevaar dat de discussie zou uitmonden in een obligate uitwisseling van reeds bekend standpunten. Begrijpelijk. Maar dan is de volgende vraag aan het driemanschap waarom zij geen journalisten hebben betrokken bij het onderzoek naar de kwaliteit van de dialoog over maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven. Diverse ondernemers hebben in het boek kritiek op de rol van media als een niet-gouvernementele organisatie die een bedrijf aan de schandpaal wil nagelen. Paape: ‘Dat hangt ook van het soort ondernemer af. Kist van ING heeft een houding van ‘don’t shoot the messenger’. Hij vindt dat de media een signaalfunctie hebben en daar moet een bedrijf naar luisteren.

Feit blijft dat als Greenpeace, Amnesty of Milieudefensie negatieve informatie over een bedrijf naar buiten brengen, zij eerder geloofd worden dan de onderneming in kwestie. Hummels: ‘Ondernemers en overheid worden niet vertrouwd, ngo’s wel. Dat heeft vooral te maken met de perceptie dat maatschappelijke organisaties zich inzetten voor het publieke belang en dat ondernemingen en overheid in de ogen van het publiek vooral uit zijn op hun eigen belang. Daarnaast moeten we niet vergeten dat ngo’s meesters zijn in het opporren van de maatschappelijke verontwaardiging.’ Ten Klooster: ‘Toch is de gedachte dat een ngo zich altijd inzet voor het publieke belang een rare perceptie. Greenpeace heeft immers ook een eigen agenda.’ Paape: ‘Een ondernemer is altijd per definitie verdacht en de ngo is de underdog, want zij behoort niet tot het establishment en ze heeft geen financieel gewin bij een schandaal. Publiek en media houden nu eenmaal van de underdog. Voor de maatschappelijke organisaties is het natuurlijk ook een dilemma. Hoe ver kunnen zij gaan in een constructieve dialoog met bedrijven zonder hun geloofwaardigheid te verliezen?’

IHC Caland is een onderneming die niet is gezwicht voor de druk van maatschappelijke organisaties, maar zich wel heeft laten overhalen door de toenmalige staatssecretaris Gerrit Ybema om geen nieuwe contracten meer te sluiten met Burma. Bestuursvoorzitter van Dooremalen beroept zich op het ontbreken van Nederlandse wetgeving over de mensenrechten, maar luistert wel naar de macht.

Hummels: ‘Ik ben niet voor wetgeving voor maatschappelijk verantwoord ondernemen . Ik geloof meer in de maatschappelijke druk.’ Paape: ‘Ik denk dat we op termijn niet aan een zekere minimale wetgeving ontkomen, al was het alleen voor een gelijk speelveld voor alle bedrijven. Neem het kinderwetje van Van Houten in Nederland aan het begin van de vorige eeuw. Dat heeft een einde gemaakt aan de uitwassen van kinderarbeid in Nederland.’ Ten Klooster lacht: ‘We hebben hierover een flinke discussie gehad tijdens het schrijven. We kunnen het niet eens worden over Nederlandse wetgeving, maar we geloven wel alledrie in de internationale richtlijnen van de Oeso en de Global Compact van de Verenigde Naties.’

De discussie tussen ngo’s en bedrijven loopt, maar Hummels, Ten Klooster en Paape verbazen zich over de afwachtende houding van de overheid. Het is tot daaraan toe dat zij de ontwikkeling van verantwoord ondernemen wil faciliteren, maar de Staat is ook een bedrijf en mag zelf best het goede voorbeeld geven.

Marleen Janssen Groesbeek