Dat blijkt uit een onderzoek van drie studenten bedrijfskunde aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit. Pieter Nederlof (22) uit Capelle aan den IJssel, Hans ter Keurs uit Rijssen (21) en Alex van Beuzekom (21) uit Nieuw-Lekkerland zochten naar antwoorden op de vraag of de reformatorische ondernemers maatschappelijk verantwoord ondernemen. De drie studenten, zelf lid van een van de reformatorische kerken, legden hun oor te luisteren bij drie kleinere bedrijven. Veel van hun vooronderstellingen blijken te kloppen. De ondernemers streven niet naar winstmaximalisatie, maar geven aan dat de winst nodig is om te kunnen bestaan en dat deze niet ten koste van principes gerealiseerd mag worden. Om die reden wordt ook geen gehoor gegeven aan bepaalde opdrachten. Hierbij gaat het om zaken waarbij zwart geld in het geding is, diensten aan de pornowereld of aan casino’s.

Of een reformatorische ondernemer zich hiermee onderscheidt van collega’s die andere godsdiensten aanhangen, is de vraag. “Daarom dient altijd het basisprincipe te zijn dat God de belangrijkste Stakeholder van een onderneming is, met daarnaast naastenliefde als uitgangspunt voor de werknemers. Dan is er wel verschil”, aldus Nederlof, die dit uitgangspunt wel aantrof. Bij de “refobedrijven” is veel aandacht voor de manier van leidinggeven, omdat dit gezien wordt als een belangrijk punt om de cultuur van de onderneming te scheppen. “Maar”, aldus de onderzoekers, “daarbij speelt niet alleen de achtergrond van de ondernemers, maar spelen eveneens factoren zoals werknemerstevredenheid een rol.” Dat geldt eveneens voor hun omgang met milieuaspecten, zo merkten de studenten, die hebben afgesproken de namen van de bedrijven niet naar buiten te brengen. “Actief met het milieu in de weer zijn, wordt in sommige bedrijven al gauw met GroenLinks geassocieerd”, zegt Nederlof. Van Beuzekom vult aan dat de reformatorische ondernemers daar best wat meer aandacht voor zouden kunnen hebben. “Er gezond mee bezig zijn, zonder activist te worden.” Hij verklaart de opstelling van de ondervraagde zakenlieden uit het feit dat er in de Bijbel “meer wordt gesproken over de verhouding tussen mensen en in mindere mate over de houding van de mens ten opzichte van de natuur.”

Bij hun onderzoek maakten de Erasmus-studenten gebruik van elders gangbare theorieën voor verantwoord ondernemen. De verwachting dat de ideale reformatorische bedrijven zich vooral in de zogenaamde “groene fase” (naastenliefde) bevinden met stevige “blauwe accenten” (orde en gezag), kwam niet echt uit. In twee van de drie gevallen blijkt de hiërarchie (blauw) te overheersen. Nederlof, Ter Keurs en Van Beuzekom denken dat dit te maken heeft met het relatief lage opleidingsniveau van het personeel. Iets kritischer zijn ze over de gevoelens die de ondernemers hadden over de auto die zij rijden. “Zonder uitzondering gingen ze in de verdediging”, aldus Nederlof. De één gaf aan niet zonder een Audi A6 bij zijn klanten te kunnen komen, bij de anderen (beiden Mercedes-rijders) was eveneens een gevoel te bespeuren dat zij hun vervoermiddel moesten verantwoorden. “Argumenten als: “Ik heb geen andere hobby en werk toch al zo hard”, kwamen naar voren.” Zelf hebben de studenten evenmin een kant-en-klaar antwoord. “In ieder geval mag de auto geen statussymbool worden, hij dient een bedrijfsmiddel te zijn”, meent Nederlof.

De ondernemers blijken ook hun bedrijf niet te zijn gestart met het oogmerk “de maatschappij te dienen”, zoals reformatorische literatuur als het juiste oogmerk aangegeven. Een van de drie ondernemers gaf aan mede vanuit dit gegeven te operen, maar zakelijke nuchterheid evenmin te willen schuwen. De anderen zagen ondernemen vooral als een middel om geld verdienen en als verantwoordelijkheid richting de werknemers. “De RMU is het aangewezen instituut voor meer studie op dit punt”, meent Ter Keurs.