Grote, gevestigde autofabrikanten oefenen invloed uit op het beleid rondom duurzame auto’s. Promovendus Joeri Wesseling schrijft in zijn proefschrift dat de strategie in de transitie naar een duurzamer transportsysteem van deze bedrijven sterk veranderd is van tegenwerken naar innoveren. Om zo’n strategische verandering te versnellen, kunnen beleidsmakers individuele autofabrikanten tegen elkaar uitspelen door technologische concurrentie te versterken. Wesseling promoveert op 23 januari 2015 aan de Universiteit Utrecht.

Opkomst van elektrisch vervoer

Met ongeveer 45.000 elektrische voertuigen op de weg is Nederland een voorloper op het gebied van elektrisch vervoer. Het verduurzamen van ons vervoersysteem heeft de overheid echter veel geld gekost (zo’n 6,4 miljard), wat tot de nodige kritiek heeft geleid. Regelgeving die autofabrikanten verplicht om duurzamere auto’s te produceren is een veel goedkopere optie en geniet daardoor de voorkeur. “Maar dergelijke regelgeving stuit op veel weerstand vanuit de industrie, een proces waar nog weinig onderzoek naar is gedaan”, aldus Wesseling.

Gevestigde belangen

Dat grote, gevestigde autofabrikanten baat hebben bij het beschermen van de traditionele, winstgevende maar vervuilende autotechnologie is onlangs gebleken toen de Duitse autolobby er opnieuw in slaagde de Europese emissieregelgeving uit te stellen. Dit voorbeeld laat zien dat grote bedrijven duurzaamheidstransities kunnen vertragen om hun gevestigde belangen te beschermen. Het promotieonderzoek van Wesseling richt zich op de rol van gevestigde autofabrikanten in duurzaamheidstransities: werken zij tegen of innoveren zij?

Wesseling bestudeerde het ‘zero emission vehicle’ beleid in Californië, dat autofabrikanten verplicht tot de verkoop van nieuwe, duurzame auto’s als een percentage van hun totale verkoop. “In de periode van 1990 tot 2005 hebben gevestigde autofabrikanten zich sterk verzet tegen dit beleid”, vertelt Wesseling. “Ze lobbyden om het beleid tegen te werken, spanden rechtszaken aan en financierden onderzoek om het beleid onderuit te halen.”

Technologische concurrentie

Na verloop van tijd nam de onderlinge competitie en daarmee de druk om te innoveren toe, en gingen autofabrikanten in verschillende schone autotechnologieën investeren. Bedrijven die minder verdienden aan de traditionele autotechnologie maar die wel de benodigde kennis en middelen hadden om radicaal te innoveren, brachten in 2009-2011 als eerste massaal elektrische auto’s op de markt.

Naarmate autofabrikanten in verschillende technologieën investeerden, gingen hun belangen steeds verder uiteenlopen en brak het gesloten industriefront van verzet. In plaats van zich te verzetten, probeerden autofabrikanten het duurzaamheidsbeleid zo te beïnvloeden dat zij daaruit concurrentievoordeel konden behalen.

Belangen tegen elkaar uitspelen

Om een duurzaamheidstransitie te versnellen zijn volgens Wesseling daarom ‘wortel en stok’ beleidsmaatregelen nodig. Autofabrikanten bieden minder verzet tegen regelgeving (de stok) wanneer de overheid hun innovatiestrategieën ondersteunt middels subsidies (de wortel). “In mijn proefschrift raad ik beleidsmakers drie dingen aan”, vertelt Wesseling. “Ten eerste kunnen ze beter niet met de belangenverenigingen in gesprek te gaan voor steun aan het beleid, omdat zij het meeste weerstand bieden, maar met de individuele bedrijven. Ten tweede raad ik aan om het beleid open te houden voor verschillende technologieën om concurrentie uit te lokken en tot slot kunnen ze het beste de radicalere, schonere technologieën een voorkeurspositie te geven in het beleid om daarmee korte termijn strategieën te voorkomen.”